200603273/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/771 van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 maart 2006 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij brief van 17 oktober 2005 heeft de Staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Staatssecretaris) een verzoek van appellant om een subsidie voor het project "De (bijstands)cliënt centraal" afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2005 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 27 maart 2006, verzonden op 28 maart 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 juni 2006 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2006, waar appellant in persoon en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. Moesker, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Bij brief van 17 oktober 2005 heeft de Staatssecretaris een verzoek van appellant om op grond van het Subsidiekader Innovatievebudget Werk en Bijstand 2005 voor het project "De (bijstands)cliënt centraal" een subsidie van € 1,00 afgewezen, omdat een gemeentelijk draagvlak ontbreekt en niet is gebleken dat er een behoefte bestaat aan het door appellant voorgestelde onderzoek.
Bij besluit van 14 december 2005 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant heeft om subsidie verzocht als privépersoon en heeft in die hoedanigheid geen rechtstreeks belang bij deelname aan de innovatieve programma's op grond van het subsidiekader en bij het ontvangen van een subsidie daarvoor. Uit het feit dat appellant als jurist werkzaam is bij een gemeente op het terrein van Werk en Bijstand vloeit voort dat hij als privépersoon geen rechtstreeks belang heeft, maar een afgeleid belang. Voorts is het verzochte subsidiebedrag slechts symbolisch en strekt het verzoek er, naar appellant stelt, vooral toe aandacht te vragen voor een andere aanpak van uitvoeringsproblemen op het terrein van Werk en Bijstand. Het gevraagde bedrag is dermate gering dat de uitvoering van de onderzoeksactiviteiten die appellant wil ontplooien ook zonder subsidie doorgang kan vinden, zodat hij om die reden geen belang heeft bij de gevraagde subsidie en derhalve niet kan worden aangemerkt als belanghebbende.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat, wat er ook zij van de door de Staatssecretaris aan het belanghebbendebegrip gewijde overwegingen, appellant geen procesbelang heeft bij een uitspraak van de rechtbank over de rechtmatigheid van het besluit van 14 december 2005, zodat zijn beroep niet-ontvankelijk is.
2.3. Uit het verzoek van appellant en de daarop door hem in bezwaar en beroep gegeven toelichting, blijkt dat hij daarmee niet beoogt te verkrijgen waarvoor het subsidiekader Innovatiebudget Werk en Bijstand 2005 is bedoeld, te weten een subsidie teneinde een programma of project te kunnen realiseren. Gelet hierop heeft hij geen rechtens te beschermen belang. Daarom heeft hij ook in hoger beroep geen procesbelang.
2.4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. van Rheenen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006