In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De appellante, de vereniging 'Landelijke vereniging van plaatselijke politieke groeperingen', had op 3 december 2004 een aanvraag ingediend voor subsidie, welke door de Minister werd afgewezen. De Minister verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond op 14 april 2005. De rechtbank Utrecht bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 23 januari 2006, waartegen appellante hoger beroep instelde op 8 maart 2006.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 juli 2006 behandeld. Tijdens deze zitting waren zowel de appellante, vertegenwoordigd door haar voorzitter, als de Minister, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat, aanwezig. De kern van het geschil was of appellante recht had op subsidie op basis van het beleid van de Minister, dat stelt dat er geen rijksverantwoordelijkheid bestaat voor het politieke bestel op lokaal niveau en dat lokale politieke partijen in principe geen subsidie ontvangen.
De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat appellante niet voor subsidieverlening in aanmerking kwam. De Minister had het beleid correct toegepast en appellante kon geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan eerdere besluiten van de Minister. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.