ECLI:NL:RVS:2006:AY4227

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509087/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvergunning bij stacaravan zonder vergunning in Aalten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Aalten, waarbij hem werd gelast een zonder vergunning geplaatste stacaravan te verwijderen. Het college had op 5 januari 2005 een dwangsom opgelegd voor de verwijdering van de stacaravan, die op een perceel in Aalten was geplaatst zonder de vereiste bouwvergunning. De rechtbank Zutphen verklaarde het beroep van de appellant ongegrond op 4 oktober 2005, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de stacaravan in strijd was met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, dat het bouwen zonder vergunning verbiedt. De Raad overwoog dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestond. De appellant voerde aan dat het college het recht om handhavend op te treden had verwerkt, omdat de stacaravan al meer dan 25 jaar op dezelfde plek aanwezig was. De Raad verwierp dit betoog, omdat de stacaravan op een andere locatie was begonnen en pas in 2003 illegaal was geconstateerd.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 juli 2006.

Uitspraak

200509087/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/667 van de rechtbank Zutphen van 4 oktober 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalten.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalten (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de zonder vergunning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) geplaatste stacaravan te verwijderen.
Bij besluit van 26 april 2005 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2005, verzonden op diezelfde datum, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 16 november 2005 en 9 december 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van partijen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2006. Partijen zijn met bericht niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan aan de overtreder een last onder dwangsom worden opgelegd.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waarop de stacaravan is gesitueerd de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is het verboden onbebouwde grond en opstallen te gebruiken in strijd met de bij de bestemming omschreven gebruiksdoeleinden.
2.2.    Niet in geschil is dat de stacaravan zonder de vereiste bouwvergunning is opgericht. Derhalve is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.    Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het overgangsrecht van het vigerende bestemmingsplan in de weg staat aan handhavend optreden. Vast staat dat de stacaravan zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning is opgericht en dat de aanwezigheid van de stacaravan op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan. Zoals de voormalige Afdeling rechtspraak eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 1 november 1991, zaak no. R03.89.2882 (BR 1992, p. 393) kunnen overgangsbepalingen niet strekken tot legalisering van bouwwerken die zonder de vereiste vergunning zijn opgericht en die niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan.
2.5.    Niet in geschil is dat ook overigens geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat.
2.6.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het recht om handhavend op te treden heeft verwerkt. Hij voert daartoe aan dat de stacaravan al meer dan 25 jaar op dezelfde plek op het perceel aanwezig is. Appellant stelt dat het college daarvan op de hoogte was en dat het college nooit kenbaar heeft gemaakt dat de caravan moest worden verwijderd of verplaatst.
2.6.1.      Dit betoog faalt. Op grond van de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat de stacaravan aan het begin van de jaren tachtig op een ander deel van het perceel was gesitueerd. Op enig moment heeft appellant de stacaravan verplaatst naar de huidige locatie. Eerst bij een controle op 16 juli 2003 is de aanwezigheid van de stacaravan op deze locatie geconstateerd. Het college heeft appellant vervolgens bij brief van 5 november 2003 meegedeeld dat de stacaravan illegaal aanwezig was en appellant bij brief van 2 december 2003 in de gelegenheid gesteld de stacaravan vóór 1 december 2004 van het perceel te verwijderen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente reeds vóór 16 juli 2003 op de hoogte was van de aanwezigheid van de stacaravan op het perceel en deze lange tijd ongemoeid heeft gelaten. Het beroep op rechtsverwerking kan reeds hierom niet slagen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.7.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006
328-494.