ECLI:NL:RVS:2006:AY4226

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509185/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om medewerking aan splitsing perceel en woonbestemming door college van burgemeester en wethouders van Hoorn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoorn. Het college heeft op 1 april 2004 het verzoek van de appellant om medewerking te verlenen aan het splitsen van een perceel in twee percelen en het toekennen van een woonbestemming aan de afgesplitste kavel afgewezen. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 13 juli 2004. Vervolgens heeft de rechtbank Alkmaar op 2 september 2005 het beroep van de appellant gegrond verklaard, de beslissing van het college vernietigd en het college gelast om het verzoek van de appellant alsnog in behandeling te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 27 juni 2006 is echter vastgesteld dat de appellant zijn verzoek op 12 december 2005 had ingetrokken. Hierdoor heeft het college terecht betoogd dat de appellant geen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep. De Raad van State heeft geoordeeld dat er geen sprake was van voor vergoeding in aanmerking komende schade en dat het enkel betalen van het griffierecht onvoldoende was om procesbelang aan te nemen.

De Raad van State heeft het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 19 juli 2006.

Uitspraak

200509185/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. GEMWT 04/1630 van de rechtbank Alkmaar van 2 september 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoorn (hierna: het college) het verzoek van appellant om medewerking te verlenen (en daarmee rekening te houden in het ontwerpbestemmingsplan) aan het splitsen van het perceel kadastraal bekend gemeente Hoorn, sectie […], nrs. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) in twee percelen en aan de afgesplitste kavel een woonbestemming toe te kennen, afgewezen.
Bij besluit van 13 juli 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2005, verzonden op 23 september 2005, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en gelast dat het college het besluit van 1 april 2004 intrekt en het verzoek van appellant van 19 februari 2004 binnen 14 dagen na de verzending van de uitspraak alsnog doorzendt aan de gemeenteraad van Hoorn. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A.A. van Wakeren, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.     Ter zitting is vast komen te staan dat appellant zijn verzoek van 19 februari 2004 om medewerking te verlenen (en daarmee rekening te houden in het ontwerpbestemmingsplan) aan het splitsen van het perceel in twee percelen en aan de afgesplitste kavel een woonbestemming toe te kennen, op 12 december 2005 heeft ingetrokken.
2.2.    Gelet op het vorenstaande heeft het college ter zitting terecht betoogd dat appellant niet langer belang heeft bij beoordeling van zijn hoger beroep. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende schade, waarin zodanig belang kan zijn gelegen. Dat appellant het verschuldigde griffierecht heeft betaald, is onvoldoende om procesbelang aan te nemen.
2.3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006
328-494.