200508636/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4609 van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 september 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Op 6 januari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) besloten een opvangvoorziening voor harddruggebruikers te vestigen aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 28 september 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2005, verzonden op 13 september 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 11 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 november 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2006, waar appellanten in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.S. Imanse en R.E.M. van Kleef, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de beslissing van het college van 6 januari 2004 om een opvangvoorziening voor harddruggebruikers te vestigen in het pand aan de [locatie] te [plaats], dat eigendom is van de gemeente Den Haag, geen handeling inhoudt die is gericht op publiekrechtelijk rechtsgevolg, nu door die beslissing geen rechten, plichten, bevoegdheid of juridische status worden gecreëerd of teniet gedaan. De beslissing van 6 januari 2004 kan dan ook niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop is voor een inhoudelijke beoordeling van de beslissing van het college door de bestuursrechter, anders dan appellanten betogen, geen plaats. De rechtbank is derhalve terecht niet toegekomen aan hetgeen appellanten hebben aangevoerd met betrekking tot het Verdrag inzake de rechten van het kind.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006