ECLI:NL:RVS:2006:AV5040

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505263/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en gebruik van een loods in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het verzoek van appellant tot toepassing van bestuursdwang werd afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet had op 3 februari 2004 besloten om geen bestuursdwang toe te passen ten aanzien van het gebruik van een loods op een perceel in Nunspeet door een bepaalde partij. Appellant, die het niet eens was met dit besluit, heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zutphen bevestigde deze beslissing op 24 mei 2005, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 februari 2006, waarbij zowel appellant als de vertegenwoordigers van het college en de betrokken partij aanwezig waren. De Raad overwoog dat het gebruik van de loods voor opslag van verwarmingsmaterialen in strijd was met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Bedrijven' had. De Raad concludeerde dat het huidige gebruik van de loods onder het overgangsrecht viel, omdat de loods eerder door een installatiebedrijf werd gebruikt. Appellant betoogde dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik eerder was beëindigd, maar de Raad oordeelde dat dit niet het geval was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het gebruik voortgezet was.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de beslissing werd in naam der Koningin uitgesproken op 15 maart 2006.

Uitspraak

200505263/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1205 van de rechtbank Zutphen van 24 mei 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2004, verzonden op 11 februari 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) het verzoek van appellant tot toepassing van bestuursdwang ten aanzien van het gebruik van een loods op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) door [partij], afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 augustus 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 16 augustus 2005 heeft [partij], die op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. L. Bolier, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door G. de Vries, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is gehoord [partij], in persoon verschenen en bijgestaan door mr. P.G.F.M. van Oss, advocaat te Harderwijk.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1996" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijven" met de nadere aanduiding (g).
Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als "Bedrijven" aangewezen gronden bestemd voor (g) garagebedrijven.
Ingevolge artikel 117, eerste lid, van de planvoorschriften mag het gebruik, dat op het tijdstip van het onherroepelijk worden van het plan van in het plan begrepen gronden en bouwwerken in afwijking van het plan wordt gemaakt, worden voortgezet.
Ingevolge artikel 117, tweede lid, van de planvoorschriften is het verboden het gebruik als bedoeld in het eerste lid, te veranderen, indien daardoor de afwijkingen van het plan worden vergroot.
2.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.    Het betoog van appellant dat sprake is van detailhandel in de loods betreft een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor het standpunt dat sprake zou zijn van detailhandel geen steun is te vinden in de gedingstukken. Dit betoog treft derhalve geen doel.
2.4.    Vast staat dat het huidige gebruik van de loods ten behoeve van opslag van verwarmingsmaterialen in strijd is met het bestemmingsplan. In geding is of dit gebruik van de loods onder het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht valt.
2.4.1.    Niet in geschil is dat op het tijdstip van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, 23 juli 1998, de [voormalige eigenaar], ter plaatse een installatiebedrijf uitoefende en de loods als werkplaats en opslag van loodgieters- en verwarmingsartikelen gebruikte. De thans in geding zijnde opslag van verwarmingsartikelen door [partij] heeft de rechtbank met juistheid als passend binnen het overgangsrecht aangemerkt.
2.5.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik tot september 2003 is voortgezet. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 januari 2005, waarin van de zijde van het college is verklaard dat het er mee bekend was dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik voor 8 september 2000 was beëindigd.
2.5.1.    Dit betoog faalt. De rechtskracht van het oordeel van de rechtbank in door appellant genoemde uitspraak, tegen welke uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, is beperkt tot een geschil omtrent verlening van een bouwvergunning voor een nieuwe, tweede, loods op het perceel en strekt zich, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2005, no.
200408370/1(AB 2005, 320), niet uit tot het thans aan de orde zijnde handhavingsgeschil. Dat in de onderhavige procedure sprake is van hetzelfde perceel, laat onverlet dat thans sprake is van een ander bouwwerk en een ander geschil. Een andersluidend oordeel zou bovendien tot gevolg hebben dat een belanghebbende hoger beroep zou moeten instellen tegen een rechtbankuitspraak met het oog op eventuele toekomstige besluiten, hetgeen onwenselijk wordt geoordeeld.
2.5.2.    Ook in hetgeen appellant overigens betoogt heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het standpunt van appellant dat de met het bestemmingsplan strijdige opslagactiviteiten reeds vóór 8 september 2000 waren beëindigd. De omstandigheid dat [voormalig eigenaar] blijkens de uitschrijving bij de Kamer van Koophandel per 1 januari 2003 zijn bedrijfsactiviteiten op het perceel heeft beëindigd, laat onverlet dat de opslag op het perceel nog heeft voortgeduurd tot 1 oktober 2003, althans in die periode geleidelijk is afgebouwd. Derhalve is de Afdeling van oordeel dat het huidige gebruik van de loods voor opslag kan worden aangemerkt als voortgezet gebruik waarop het overgangsrecht van toepassing is. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006
328-503.