ECLI:NL:RVS:2006:AV2961

Raad van State

Datum uitspraak
1 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503606/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling bestemmingsplan voor oprichting bouwwerk in Roggel en Neer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roggel en Neer, dat vrijstelling van het bestemmingsplan had verleend voor de oprichting van een bouwwerk op een perceel in Roggel en Neer. Het college had op 24 februari 2004 vrijstelling verleend, maar de appellant was het daar niet mee eens en had bezwaar gemaakt. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, maar de appellant ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak op 9 januari 2006 behandeld. De appellant voerde aan dat de rechtbank had miskend dat de verleende vrijstelling in strijd was met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, omdat nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet was toegestaan. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank dit betoog ten onrechte had verworpen. De Raad stelde vast dat de sloop van een bestaande loods niet was verzekerd en dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het bouwplan in overeenstemming was met het bestemmingsplan, dat de openheid van het landschap moest waarborgen.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep tegen het besluit van 14 september 2004 ongegrond had verklaard. De Raad bevestigde de uitspraak voor het overige en oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Roggel en Neer de proceskosten van de appellant moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 maart 2006.

Uitspraak

200503606/1.
Datum uitspraak: 1 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 2004/672 en 2004/1152 van de rechtbank Roermond van 2 maart 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Roggel en Neer.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roggel en Neer (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling van het bestemmingsplan verleend ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 mei 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van het voormelde bouwwerk.
Bij besluit van 14 september 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2005, verzonden op 17 maart 2005, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door appellant tegen het besluit van 14 september 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 31 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.
[vergunninghouder] is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R.T. Kirpestein, en het college, vertegenwoordigd door L. Goertz, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op het gedeelte van het perceel, waarop de bestaande woning is gesitueerd, rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Woondoeleinden" en op de rest van het perceel de bestemming "Agrarisch gebied" met het differentiatievlak "Landschappelijke openheid". Niet in geschil is dat het bouwplan, dat voorziet in een bouwwerk ten behoeve van de nieuwvestiging van een stoeterij, met die bestemmingen in strijd is.
Om de realisering van het bouwplan toch mogelijk te maken heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend van het bestemmingsplan.
2.2.    Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat de verleende vrijstelling in strijd is met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (hierna: het POL), nu in dat plan herontwikkeling van bestaande landbouwbedrijven wel wordt toegelaten, maar nieuwvestiging niet, faalt. De rechtbank heeft de stoeterij terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2003 in zaak no.
200203565/1aangemerkt als een grondgebonden agrarisch bedrijf in de zin van het POL en het POL laat onder omstandigheden de incidentele nieuwvestiging van dergelijke bedrijven toe op percelen, als het onderhavige, waarop "Perspectief 4: Vitaal landelijk gebied" van toepassing is.
2.3.    Appellant betoogt voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat de afdwingbaarheid van de sloop van de op het perceel aanwezig loods niet relevant is, heeft miskend dat, nu die sloop niet is verzekerd, het college onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd, waarom het bouwplan met het in het bestemmingsplan neergelegde uitgangspunt dat de openheid van het landschap dient te worden gehandhaafd strookt.
2.3.1.    Aan het besluit om vrijstelling te verlenen heeft het college onder meer ten grondslag gelegd dat het bouwplan na de sloop van de loods met het uitgangspunt van openheid van het landschap strookt. De sloop van de loods is evenwel niet als voorschrift aan de verleende vrijstelling of bouwvergunning verbonden. Aldus is niet verzekerd dat de sloop plaats zal vinden. Anders dan het college betoogt, is de enkele omstandigheid dat in de ten behoeve van de vrijstelling opgestelde ruimtelijke onderbouwing wordt vermeld dat de loods dient te worden gesloopt, daartoe niet toereikend. Gelet hierop, heeft het college onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat voormeld uitgangspunt zich niet tegen het bouwplan verzet.
Het betoog slaagt.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 14 september 2004 ongegrond is verklaard, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep in zoverre gegrond verklaren en het besluit van 14 september 2004 vernietigen. Voor het overige dient de uitspraak te worden bevestigd.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 maart 2005 in zaak nos. AWB 2004/672 en 2004/1152, doch slechts voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 14 september 2004 ongegrond is verklaard;
III.    bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 14 september 2004 gegrond;
V.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roggel en Neer van 14 september 2004;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Roggel en Neer tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Roggel en Neer aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de gemeente Roggel en Neer aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2006
328-457.