200504509/1.
Datum uitspraak: 22 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/1195 van de rechtbank Groningen van 14 april 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van De Marne.
Bij brief van 21 januari 2003 hebben appellanten het college van burgemeester en wethouders van De Marne (hierna: het college) verzocht, voor zover van belang, om vrijstelling te verlenen, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor de uitbreiding van de woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij brief van 25 april 2003 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op hun verzoek.
Bij brief van 13 juni 2003 hebben appellanten beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
Bij uitspraak van 26 september 2003 heeft de rechtbank Groningen het beroep van appellanten gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen niet beslissen van het college op het bezwaarschrift van appellanten vernietigd. Bovendien heeft de rechtbank bepaald dat het college binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak een beslissing diende te nemen op het bezwaarschrift.
Bij besluit van 23 oktober 2003, kenmerk 0301033, heeft het college, voor zover van belang, de beslissing op bezwaar genomen en daarbij het bezwaar gegrond verklaard, nu de termijn voor het beslissen op het verzoek is verstreken. Voorts heeft het college er in dat besluit op gewezen dat een inhoudelijke beslissing op het verzoek van appellanten spoedig zou worden genomen.
Bij besluit van 5 november 2003, kenmerk 2003001762 (0300500), heeft het college het verzoek om vrijstelling van 21 januari 2003 afgewezen.
Bij uitspraak van 14 april 2005, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen op 17 november 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard (hierna: de aangevallen uitspraak). Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 23 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2006, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door W.K. de Wind en F.A. Rozema, beiden ambtenaar van de gemeente De Marne, zijn verschenen.
2.1. Voor zover appellanten in hoger beroep stellen dat het besluit van het college van 5 november 2003 gebrekkig is, overweegt de Afdeling het volgende. Niet in geschil is dat appellanten het besluit van het college van 5 november 2003, waarin een rechtsmiddelenclausule is opgenomen, tijdig hebben ontvangen en dat tegen dat besluit een rechtsmiddel kon worden aangewend. Vast staat dat appellanten daartegen geen bezwaarschrift hebben ingediend. Gelet op de bewoordingen van het beroepschrift en de daarbij overgelegde bijlagen is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het bij de rechtbank ingestelde beroep zich niet richt tegen het besluit van 5 november 2003, maar tegen, voor zover van belang, het besluit van het college van 23 oktober 2003.
Nu appellanten tegen het besluit van 5 november 2003 noch bezwaar hebben gemaakt, noch beroep hebben ingesteld en de uitspraak van de rechtbank dientengevolge op dat besluit geen betrekking heeft, kan dat besluit in deze procedure niet aan de orde komen. Hetgeen appellanten daaromtrent in hoger beroep hebben gesteld moet derhalve buiten beschouwing blijven.
2.2. Voor zover appellanten in hoger beroep stellen dat de rechtbank in haar uitspraak van 14 april 2005 heeft miskend dat met het besluit van het college van 23 oktober 2003 nog steeds niet is voldaan aan de uitspraak van de rechtbank van 26 september 2003, overweegt de Afdeling het volgende.
2.2.1. In haar uitspraak van 26 september 2003 heeft de rechtbank bepaald dat het college binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak een beslissing diende te nemen op het bezwaarschrift van appellanten over het uitblijven van een beslissing op hun verzoek van 21 januari 2003. Bij uitspraak van 14 april 2005 heeft de rechtbank op dit punt overwogen:
"De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 23 oktober 2003 het bezwaarschrift voor zover gericht tegen het niet tijdig besluiten op de aanvraag van 21 januari 2003 om toepassing van artikel 19, derde lid, Awb (lees: artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) kennelijk gegrond heeft verklaard, zonder inhoudelijk te besluiten op deze aanvraag. Strikt genomen kan verweerder met deze reactie volstaan, zij het dat het uit oogpunt van een effectieve rechtstoepassing de voorkeur verdient om direct inhoudelijk - hetzij in de vorm van een primair besluit dan wel in de vorm van een beslissing op bezwaar - op de aanvraag te beslissen. Reeds op deze grond kan niet geoordeeld worden dat verweerder geen goede uitwerking heeft gegeven aan de uitspraak van 26 september 2003.".
2.2.2. Vast staat dat het college binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak van 26 september 2003 een beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift van appellanten over het uitblijven van een beslissing op hun verzoek van 21 januari 2003. Gelet hierop heeft de rechtbank in haar uitspraak van 14 april 2005 terecht geoordeeld dat het college heeft voldaan aan de verplichting die de rechtbank het college bij haar uitspraak van 26 september 2003 heeft opgelegd.
2.2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het op artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht gebaseerde verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2006