ECLI:NL:RVS:2006:AV1253

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502863/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling bestemmingsplan voor bouw vrijstaande woning op Terschelling

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 februari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de gemeenteraad van Terschelling om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan voor de bouw van een vrijstaande woning op een perceel aan de oostzijde van de [locatie] te [plaats]. De gemeenteraad had op 18 maart 2003 besloten om geen vrijstelling te verlenen, en dit besluit werd later door de rechtbank Leeuwarden bevestigd. Appellante, de aanvrager van de bouwvergunning, stelde dat de gemeenteraad niet tijdig op haar bezwaar had beslist en dat de gemeenteraad in redelijkheid geen vrijstelling had mogen weigeren. De Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad in zijn besluit rekening had gehouden met het geldende bestemmingsplan en dat er geen wettelijke grond was om het besluit niet in stand te laten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gemeenteraad in redelijkheid had kunnen besluiten om geen vrijstelling te verlenen, gezien de onherroepelijkheid van het bestemmingsplan en de relevante ruimtelijke verschillen tussen de percelen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200502863/1.
Datum uitspraak: 8 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/263 van de rechtbank Leeuwarden van 16 februari 2005 in het geding tussen:
appellante
en
de raad van de gemeente Terschelling.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2003, verzonden op 27 maart 2003, heeft de raad van de gemeente Terschelling (hierna: de gemeenteraad) geweigerd vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan voor de bouw van een vrijstaande woning op het perceel [nummer A], aan de oostzijde van de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 januari 2004 heeft de gemeenteraad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 29 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 juli 2005 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door H.T. Smit, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Hoorn" (hierna: het bestemmingsplan).
2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de beslissing op bezwaar niet binnen de daarvoor gestelde termijn is genomen.
2.3.1. Indien door een bestuursorgaan niet binnen de gestelde termijn op een bezwaar wordt beslist, kan een belanghebbende op de voet van artikel 6:2, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) tegen het niet tijdig nemen van dat besluit beroep instellen bij de rechtbank, aan welke mogelijkheid in de beslissing op bezwaar terecht is gerefereerd.
Er valt evenwel geen wettelijk voorschrift aan te wijzen dat bepaalt dat in het geval de beslistermijn als bedoeld in artikel 7:10 in samenhang met artikel 7:13 van de Awb is overschreden, het nadien genomen besluit daarom niet in stand kan blijven. Het betoog faalt dan ook.
2.4. Appellante betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen vrijstelling te verlenen. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad het in het bestemmingsplan neergelegde uitgangspunt niet ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn beslissing om geen vrijstelling te verlenen, nu naar de mening van appellante aan de totstandkoming van dit plan gebreken kleven. Voorts voert zij aan dat uit recent onderzoek blijkt dat bebouwing van een perceel in het Lergerbos niet strijdig is met het in het bestemmingsplan neergelegde uitgangspunt dat het streven gericht moet zijn op de instandhouding van het landschappelijke en natuurlijke karakter van het Lergerbos.
2.4.1. Het betoog faalt. Thans is niet van belang of in het verleden op het perceel een andere bestemming heeft gerust. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO is voor de toepassing van deze bepaling onder meer de relatie met het ten tijde van de beslissing op bezwaar geldende bestemmingsplan van belang.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bestemmingsplan onder meer voor zover het het perceel betreft onherroepelijk is geworden. De door appellante opgeworpen vragen of het bestemmingsplan op correcte wijze tot stand is gekomen, of het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende advies door een onafhankelijke deskundige is opgesteld en of dit advies juist is geweest, hadden in het kader van de bestemmingsplanprocedure een rol kunnen spelen, maar zijn thans niet meer relevant.
Aangezien het hier gaat om een recent tot stand gekomen bestemmingsplan en het daarin neergelegde uitgangspunt dat gestreefd wordt naar handhaving van het landschappelijke en natuurlijke karakter van het Lergerbos nog actueel is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vrijstelling te weigeren. Aan het onderzoek van Zumkehr Ecologisch Adviesbureau van september 2003 kan in dit verband niet de door appellante beoogde betekenis worden toegekend, reeds omdat dit advies niet gericht was op het in kaart brengen van de mogelijke gevolgen van bebouwing in het Lergerbos.
2.5. Voorts betoogt appellante dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad in strijd met het gelijkheidsbeginsel de gevraagde vrijstelling heeft geweigerd.
2.5.1. Ook dit betoog faalt. Uit de gedingstukken, met name uit de zich in het dossier bevindende luchtfoto's, blijkt dat, anders dan appellante stelt, de westzijde van het Lergerbos vrijwel geheel bestaat uit een aaneengesloten lint van bebouwing, terwijl aan de oostzijde van dit bos, waarin het perceel van appellante is gelegen, vrijwel geen bebouwing aanwezig is. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat er relevante ruimtelijke verschillen bestaan tussen het perceel [nummer B], aan de westzijde van het Lergerbos en het perceel van appellante.
2.6. Appellante betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de beslissing om geen vrijstelling te verlenen is beïnvloed door tot de gemeenteraad behorende personen die een persoonlijk belang bij dit besluit hebben.
2.6.1. Ook dit betoog faalt. De stelling dat enkele gemeenteraadsleden de regelgeving inzake permanente bewoning van recreatiewoningen overtreden, staat in een te ver verwijderd verband tot het nemen van de beslissing tot weigering van de onderhavige bouwvergunning om te kunnen oordelen dat zij een persoonlijk belang hebben bij dit besluit. Overigens is ter zitting door de gemeenteraad in dit verband nog gesteld dat binnen de gemeente een project zal worden gestart om illegale bewoning van recreatiewoningen tegen te gaan, waarbij vanzelfsprekend geen onderscheid zal worden gemaakt tussen raadsleden en niet-raadsleden.
[Gemeenteraadslid], eigenaar van het nabijgelegen perceel [nummer B], is bij de vergadering waarin de beslissing op bezwaar is genomen, niet aanwezig geweest. De onpartijdigheid van de besluitvorming is daarmee voldoende gewaarborgd.
2.7. Appellante handhaaft tot slot alle gronden die zij in het verloop van de procedure heeft aangevoerd. Zij heeft echter geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van deze gronden in de aangevallen uitspraak onjuist zou zijn. Deze gronden treffen dan ook geen doel.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006
328-499.