ECLI:NL:RVS:2006:AV0914

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502490/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woongebouw te Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 10 februari 2005 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft vernietigd. Het college had op 10 december 2003 vrijstelling en een bouwvergunning verleend aan Stichting Woonbron-Maasoevers voor de bouw van een woongebouw met 50 woningen en een parkeergarage aan het Pernisseplein te Rotterdam. Appellanten, die bezwaar hadden gemaakt tegen dit besluit, stelden dat zij niet op de hoogte waren van de verleende vergunning en dat hun bezwaarschrift na afloop van de termijn niet-ontvankelijk was verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college hen ten onrechte in hun bezwaren had ontvangen, omdat appellanten niet tijdig een bezwaarschrift hadden ingediend. Het hoger beroep van appellanten is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de voorzieningenrechter is bevestigd. De Raad van State oordeelde dat appellanten in verzuim waren geweest, omdat zij niet binnen de geldende termijn van twee weken na kennisname van de vergunning een bezwaarschrift hadden ingediend. De Raad bevestigde dat het college niet verplicht was om appellanten te informeren over de vergunning, aangezien zij geen machtiging hadden verleend voor het indienen van zienswijzen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van betrokken partijen in het bestuursrecht.

Uitspraak

200502490/1.
Datum uitspraak: 1 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. VWRO 04/3619 en WRO 04/3620 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 10 februari 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) aan Stichting Woonbron-Maasoevers te Hoogvliet (hierna: de Stichting) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw met 50 woningen en een parkeergarage aan het Pernisseplein te Rotterdam.
Bij besluit van 23 november 2004 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 februari 2005, verzonden op 11 februari 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, het door appellanten daartegen op 7 december 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar van appellanten alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 22 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Met toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de Stichting in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. K. Ulmer, advocaat te Dordrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, J. Roest, en C.B.M. van Eeden, allen ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Stichting, vertegenwoordigd door ir. E.C.E. Boels, bijgestaan door mr. M. van Hal-Scheffer, advocaat te Den Haag, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Appellanten komen op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het indienen van hun bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is.
2.3. Anders dan appellanten betogen was het college niet gehouden hen mededeling, als bedoeld in artikel 3:43 van de Awb, te doen van het besluit tot vrijstelling- en vergunningverlening, nu is gebleken dat zij [partij] geen machtiging hebben verleend om namens hen zienswijzen in te dienen en zij ook overigens geen zienswijzen hebben ingediend.
Namens het college is ter zitting onweersproken gesteld dat, voorafgaande aan de verlening van de bouwvergunning op 10 december 2003, de aanvraag om bouwvergunning in overeenstemming met het bepaalde in artikel 41 van de Woningwet is gepubliceerd in het huis-aan-huisblad "De Maaspost". Vast staat dat zowel de aanvraag om bouwvergunning als de verleende bouwvergunning conform het bepaalde in artikel 57, eerste lid, van de Woningwet zijn ingeschreven in het gemeentelijke bouwregister. Dat appellanten, naar zij stellen, van het bestaan van het bouwregister niet op de hoogte waren, komt voor hun risico.
Voor zover appellanten niet reeds op grond van het vorenstaande ervan op de hoogte konden zijn dat bouwvergunning was verleend, wordt overwogen dat reeds in december 2003 een aanvang is gemaakt met de uitvoering van het bouwplan en dat één van de appellanten ter zitting heeft erkend dat hij tijdens een zitting, gehouden op 3 maart 2004 in de procedure tegen de verleende kapvergunningen voor het perceel, van de vertegenwoordiger van de gemeente heeft vernomen dat bouwvergunning was verleend. Appellanten hebben daarna niet binnen de op grond van de jurisprudentie in dat geval geldende termijn van twee weken een bezwaarschrift ingediend, maar daarmee tot 10 juni 2004 gewacht. Derhalve moet worden geoordeeld dat appellanten in verzuim zijn geweest.
De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college hen ten onrechte in hun bezwaren heeft ontvangen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006
328-422.