200503061/1.
Datum uitspraak: 28 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2182 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 21 februari 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Bij besluit van 5 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Beleggingsmaatschappij Zuid Oost Brabant B.V." (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning verleend voor het herontwikkelen van een magazijn tot studentenkamers op het perceel Kruisstraat 167A te Eindhoven (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 juli 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en de in het besluit van 5 april 2004 opgenomen voorwaarde ten aanzien van het overleggen van een notariële akte herroepen.
Bij uitspraak van 21 februari 2005, verzonden op 23 februari 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid zij geen gebruik heeft gemaakt.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. B.C.A. Reijnders, advocaat te Weert, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van Creij, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan betreft het herontwikkelen van een voormalig winkelmagazijn tot studentenkamers.
2.2. De betogen van appellant dat ten onrechte bij de beslissing op bezwaar de voorwaarde met betrekking tot de vestiging van een erfdienstbaarheid is herroepen en dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand, heeft hij eerst in hoger beroep aangevoerd.
Aangezien het hoger beroep gericht is tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze betogen niet reeds voor de rechtbank hadden kunnen worden aangevoerd en appellant dit uit het oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen omwille van de rechtszekerheid van de andere partij omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dienen deze betogen buiten beschouwing te blijven.
Dit geldt eveneens voor het betoog van appellant dat de zogenoemde 10%-norm wordt overschreden, nu appellant dit betoog weliswaar in zijn beroepschrift aan de rechtbank naar voren heeft gebracht maar dit betoog blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank heeft ingetrokken.
2.3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder a, b en c, van de Woningwet, voor zover hier van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
Ingevolge artikel 2.161, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 (hierna: het Bouwbesluit) leidt een rookvrije ruimte naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
Ingevolge artikel 4.15 van het Bouwbesluit heeft een gemeenschappelijke verkeersroute over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,1 m en een hoogte van ten minste 2,1 m. De breedte geldt niet voor een toegang en voor een verkeersroute voor zover deze over een trap voert.
Ingevolge artikel 4.62, eerste lid, heeft een te bouwen bouwwerk een stallingsruimte voor fietsen.
2.3.1. Ingevolge artikel 3.31 van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Eindhoven binnen de Ring" (hierna: het bestemmingsplan) wordt waar mogelijk de woonfunctie versterkt waarbij verscheidene woonvormen dienen te worden gecontinueerd, verbreed en uitgebreid. Op het brede scala van woonmilieutypen neemt het hoogstedelijk woonmilieu een bijzondere positie in. De woonfunctie dient dan ook een substantieel onderdeel uit te maken van de binnenstedelijke verwevenheid.
Ingevolge artikel 7 van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan wordt de wijze waarop met het plan de doeleinden wordt nagestreefd, die zijn toegekend aan de gronden op de kaart Woensel
- onverminderd de beschrijving in artikel 3 - in hoofdlijnen als volgt beschreven.
Artikel 7.1 van de planvoorschriften ziet op de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 7.1.1. van de planvoorschriften is het algemeen beleid voor de bestemming woondoeleinden, zoals beschreven in artikel 3, leden 3.42 tot en met 3.51 hier ook van toepassing. Dit wordt als volgt aangevuld.
Ingevolge artikel 7.1.6 van de planvoorschriften heeft de Kruisstraat/Woenselse Markt het karakter van wijk- winkelcentrum. Er wordt naar gestreefd om dit karakter te handhaven.
2.4. Appellant stelt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat het college de nieuwe bouwtekening aan hem bekend had moeten maken. Dit betoog kan niet slagen. Uit de in het dossier aanwezige gewaarmerkte bouwtekening blijkt dat hierop handmatig wijzigingen zijn aangebracht. Voorts is in het besluit tot verlening van de bouwvergunning aangegeven dat "Tijdens de uitvoering van het bouwplan rekening moet worden gehouden met de in rood op de tekening aangegeven opmerkingen (…)". Hiermee is naar het oordeel van de Afdeling gegeven dat appellant op de hoogte had kunnen zijn van de, vóór de vergunningverlening aangebrachte, wijzigingen in de gewaarmerkte bouwtekening.
2.5. Appellant betoogt dat het bouwplan in strijd is met het bepaalde in de artikelen 2.161, 4.15 en 4.62 van het Bouwbesluit en derhalve artikel 44, eerste lid, onder a, van de Woningwet in de weg staat aan verlening van de bouwvergunning.
2.5.1. Dit betoog kan geen doel treffen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.161 van het Bouwbesluit. Uit de bouwtekening blijkt dat is voorzien in een rookvrije vluchtroute naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg zonder dat deuren worden gepasseerd welke met een sleutel moeten worden geopend. De omstandigheid dat thans nog geen sleutelvrije deur aanwezig is, betreft de uitvoering van het bouwplan en kan derhalve als zodanig in deze procedure niet aan de orde komen.
2.5.2. Verder kan appellants betoog dat het bouwplan door de afwezigheid van een fietsenstalling niet voldoet aan artikel 4.62, eerste lid, van het Bouwbesluit, geen doel treffen, nu het bouwplan in een fietsenberging voorziet.
2.5.3. Anders dan appellant betoogt, voorziet het bouwplan in een gemeenschappelijke verkeersroute als bedoeld in artikel 4.15 van het Bouwbesluit. Dat deze route in de dagelijkse praktijk versperd zou worden door fietsen doet niet af aan de aanwezigheid van deze route. Indien appellant van mening is dat er een gevaarlijke situatie ontstaat door plaatsing van de fietsen kan hij een verzoek tot handhaving doen.
2.6. Verder betoogt appellant dat het bouwplan in strijd is met artikel 7.1.6 van de planvoorschriften en de bouwvergunning derhalve op grond van artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet geweigerd had moeten worden. Dit betoog kan geen doel treffen. Nu op het perceel de bestemming "Woondoeleinden" rust en artikel 3.31 van de planvoorschriften een versterking van de woonfunctie voorstaat, is geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft hierbij terecht overwogen dat door het bouwplan de winkelfunctie op de begane grond van het pand in het geheel niet wordt aangetast.
2.7. Gezien het voorgaande leiden de aangevoerde gronden niet tot het oordeel dat wegens strijd met het bouwbesluit of het bestemmingsplan de gevraagde vergunning kon worden geweigerd. Tot slot kan vrees voor overlast, gelet op het limitatief imperatief systeem van artikel 44 van de Woningwet, eveneens niet leiden tot het weigeren van een bouwvergunning.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005