ECLI:NL:RVS:2005:AU8739

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502566/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor voetbalkooi in woongebied Dordrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, die op 28 januari 2005 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht had op 20 augustus 2004 een bouwvergunning verleend aan de gemeente Dordrecht voor het plaatsen van een voetbalkooi op een perceel in de gemeente Dordrecht. Appellant was het niet eens met deze vergunning en had bezwaar gemaakt, dat door het college op 16 december 2004 ongegrond werd verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voetbalkooi een bouwwerk is, maar geen gebouw, en dat de vergunning terecht was verleend.

De Raad van State bevestigt in zijn uitspraak van 28 december 2005 dat de voetbalkooi niet onder de definitie van een gebouw valt volgens de Woningwet, omdat het geen dak heeft. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat de voetbalkooi een bouwwerk is, geen gebouw zijnde. Appellant's argumenten dat de voorzieningenrechter de systematiek van het bestemmingsplan heeft miskend, werden verworpen, omdat er voor het perceel geen bouwperceel is, waardoor de betreffende planvoorschriften niet van toepassing zijn.

De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 28 december 2005.

Uitspraak

200502566/1.
Datum uitspraak: 28 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 04/1174 en AWB 05/47 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 28 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (hierna: het college) bouwvergunning verleend aan de gemeente Dordrecht (hierna: vergunninghoudster) voor het plaatsen van een voetbalkooi op het perceel, kadastraal bekend gemeente Dordrecht, sectie Q, nummer 04495, plaatselijk bekend Zuilenburg-De Jagerweg te Dordrecht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 december 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2005, verzonden op 11 februari 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2005, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Hol, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het college heeft aan vergunninghoudster een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een voetbalkooi op een asfaltverharding.
2.2.    Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet wordt onder gebouw verstaan elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.2.1.    Op het perceel rust volgens het vigerende bestemmingsplan "Sterrenburg III oost" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Woongebied".
Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften wordt onder bouwwerk verstaan elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Artikel 4, eerste lid, onder e, van de planvoorschriften bepaalt, voor zover hier van belang, dat de op de plankaart als "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woondoeleinden;
b. maatschappelijke doeleinden, voorzover het betreft het op de plankaart als zodanig aangeduide gebied;
c. gemengde doeleinden in de vorm van:
- maatschappelijke doeleinden;
- kantoordoeleinden;
- bedrijven;
- detailhandel, ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding (d) voorkomt, en dienstverlening
- horeca, ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding (h) voorkomt;
voorzover het betreft het op de plankaart als zodanig aangeduide gebied;
d. verkeersdoeleinden;
e. groenvoorzieningen;
f. nutsvoorzieningen.
Artikel 4, tweede lid, onder c, van de planvoorschriften bepaalt dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Ingevolge artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften mag van de bouwpercelen ten hoogste 2/3 gedeelte worden bebouwd of overdekt, met dien verstande dat bouwpercelen, kleiner dan 120m² tot een oppervlakte van maximaal 80m² mogen worden bebouwd of overdekt.
2.3.    Het betoog van appellant dat uit het primaire besluit niet kan worden opgemaakt of het bouwplan is aangemerkt als gebouw dan wel bouwwerk, geen gebouw zijnde, kan evenmin slagen. Bij de beslissing op bezwaar heeft het college expliciet aangegeven dat de voetbalkooi naar zijn mening een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is, welk besluit uitsluitend ter toetsing bij de voorzieningenrechter voorlag.
2.4.    De voorzieningenrechter heeft, anders dan appellant betoogt, met juistheid overwogen dat de voetbalkooi een bouwwerk is, geen gebouw zijnde. De voetbalkooi heeft geen dak en valt derhalve niet onder de in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet gegeven definitie van gebouw. Niet valt in te zien dat de voorzieningenrechter, door aan te sluiten bij het in beroep tussen partijen niet in geding zijnde standpunt dat de voetbalkooi een bouwwerk, geen gebouw zijnde is, heeft nagelaten een eigen rechtsoordeel te vormen. Voorts maakt de verharding geen deel uit van het bouwwerk.
2.5.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter de systematiek van het bestemmingsplan heeft miskend door toetsing aan artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften achterwege te laten. Dit betoog kan geen doel treffen. Ter zitting is vast komen te staan dat voor het in geding zijnde perceel geen sprake is van een bouwperceel zodat artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften geen toepassing kan vinden.
2.6.    Tot slot wijst appellant op de gronden die hij reeds in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht en welke hij in hoger beroep als herhaald en ingelast beschouwt. Dit betoog vormt een herhaling van hetgeen bij de voorzieningenrechter naar voren is gebracht. De voorzieningenrechter heeft dit betoog terecht en op goede gronden verworpen.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005
328-503.