ECLI:NL:RVS:2005:AU8466

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502560/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.H.B. van der Meer
  • C.J.M. Schuyt
  • R.H.L. Dallinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een afstudeerscriptie door het College van beroep voor de examens van de Hogeschool Zuyd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het College van beroep voor de examens van de Hogeschool Zuyd tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de beoordeling van de afstudeerscriptie van de wederpartij, die in november 2001 als onvoldoende was beoordeeld met het cijfer vier. Het College verklaarde het beroep van de wederpartij ongegrond, maar de rechtbank oordeelde op 11 februari 2005 dat het College niet de nodige kennis had vergaard omtrent de relevante feiten en belangen bij de beoordeling van de scriptie. De rechtbank vernietigde de beslissing van het College, waarop het College hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 augustus 2005 behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat het College onvoldoende onderzoek had gedaan en geen verweerschrift had ingediend, wat in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling stelde vast dat de Hogeschool Zuyd een bijzondere instelling voor hoger onderwijs is en geen bestuursorgaan in de zin van de Awb. Dit betekent dat de rechtsverhouding tussen de wederpartij en de hogeschool wordt beheerst door het privaatrecht, en dat er geen beroep bij de bestuursrechter openstaat tegen de beslissing van het College.

De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep van het College gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank werd onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van de wederpartij tegen de beslissing van het College. Tevens werd bepaald dat de Stichting Hogeschool Zuyd het griffierecht aan de wederpartij moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 december 2005.

Uitspraak

200502560/1.
Datum uitspraak: 21 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het College van beroep voor de examens Hogeschool Zuyd te Heerlen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/717 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 februari 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij beslissing van 8 november 2001 is de afstudeerscriptie van [wederpartij] in het kader van de opleiding bedrijfseconomie aan de HEAO van de Hogeschool Zuyd (thans Stichting Hogeschool Zuyd) te Heerlen, als onvoldoende beoordeeld en gewaardeerd met het cijfer vier.
Bij beslissing van 3 april 2003 heeft appellant (hierna: het College) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2005, verzonden op 15 februari 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) - voorzover hier van belang - het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op beroep vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het College bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 mei 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2005, waar het College, vertegenwoordigd door mr. A. Defauwes, gemachtigde, is verschenen. [wederpartij] is, met bericht, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het hoger beroep van het College is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het College, bij de toetsing van de wijze waarop het besluit betreffende de beoordeling van de scriptie tot stand is gekomen, niet de nodige kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat is gebleken dat het College het beroep van [wederpartij] uitsluitend aan de hand van de door hem ingediende stukken heeft beoordeeld, er geen verweerschrift is ingediend, er geen stukken bij de examencommissie zijn opgevraagd en het College partijen niet heeft gehoord. Het besluit is mitsdien in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig voorbereid, aldus de rechtbank.
2.2.    Alvorens toe te komen aan een beoordeling van de gronden van het hoger beroep, ziet de Afdeling zich - ambtshalve - gesteld voor de vraag, die overigens ook door [wederpartij] in een eerdere fase van de procedure is opgeworpen, of hier sprake is van een besluit van een bestuursorgaan waartegen ingevolge de Awb beroep bij de bestuursrechter openstaat.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder een bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
2.3.    De Afdeling stelt vast dat de Hogeschool Zuyd een zogenoemde bijzondere instelling voor hoger onderwijs is en uitgaat van een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is ingesteld. De Hogeschool Zuyd noch de organen van bedoelde rechtspersoon kunnen dan ook als bestuursorganen in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat, zoals de Afdeling ook heeft overwogen in haar uitspraak van 18 mei 2005 in zaak no.
200406184/1(JB 2005/204), in dat verband de wettelijke bepalingen van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek moeten worden gezien als bekostigingsvoorwaarden voor de bijzondere hogeschool. Derhalve wordt de rechtsverhouding tussen [wederpartij] en de bijzondere instelling beheerst door het privaatrecht. De beslissing die hier aan de orde is heeft betrekking op de beoordeling van een scriptie, die is gelijk te stellen met de beoordeling van een tentamen. Deze beoordeling wordt beheerst door de privaatrechtelijke verhouding tussen de student en de hogeschool, zoals deze is neergelegd in het desbetreffende Studentenstatuut en de desbetreffende Onderwijs- en Examenregeling. De examinatoren of de examencommissie zijn terzake niet met openbaar gezag bekleed. Gelet hierop kan het College niet als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb worden aangemerkt voorzover het heeft geoordeeld over de rechtmatigheid van de beslissing van 8 november 2001. Hieruit volgt dat tegen de beslissing van 3 april 2003 geen beroep bij de bestuursrechter openstaat, zodat de rechtbank zich bij de aangevallen uitspraak ten onrechte bevoegd heeft geacht kennis te nemen van het geschil. Met het oog op artikel 8:71 van de Awb stelt de Afdeling vast dat terzake van het geschil dat partijen in deze procedure verdeeld houdt uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
2.4.    Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren kennis te nemen van het bij haar door [wederpartij] ingestelde beroep tegen de beslissing van het College van 3 april 2003.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 februari 2005, nummer AWB 04/717;
III.    verklaart de rechtbank onbevoegd kennis te nemen van het bij haar ingestelde beroep tegen de beslissing van het College van 3 april 2003;
IV.    gelast dat de Stichting Hogeschool Zuyd aan [wederpartij] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,00 (zegge: honderdzestien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Dallinga
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005
18.