200502206/1.
Datum uitspraak: 30 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 03/2672 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 31 januari 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer.
Bij besluiten van 11 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer (hierna: het college) geweigerd aan appellanten bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een vleesvarkensstal en een zeugenstal op het perceel kadastraal bekend gemeente Boxmeer, sectie […], no. […], plaatselijk bekend [locatie].
Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en geweigerd aan appellanten vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een vleesvarkensstal en een zeugenstal.
Bij uitspraak van 31 januari 2005, verzonden op 7 februari 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 11 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P.L.M. van der Velden, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van het vigerende bestemmingsplan "Saxe Gotha" (hierna: het bestemmingsplan), voor zover hier van belang, mogen bouwwerken, welke bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, dan wel worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning en die afwijken van het plan, op voorwaarde dat de bestaande afwijking van het plan, ook in kwalitatieve zin, niet wordt vergroot en behoudens onteigening:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. eenmalig worden uitgebreid met een maximum van 10% van de op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan bestaande inhoud.
2.2. De gemeenteraad van Boxmeer heeft de bevoegdheid vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO gedelegeerd aan het college.
2.3. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B1-".
2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet met vrucht een beroep kunnen doen op het in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan neergelegde overgangsrecht.
Het bouwplan voorziet in de nieuwbouw van een vleesvarkensstal en een zeugenstal. Van een verandering als bedoeld in voormeld artikellid is derhalve, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen sprake. De stelling dat naast de bouw van de stallen tevens een verandering in de aard en opzet van het bedrijf zal plaatsvinden, impliceert dat de bestaande afwijking van het plan wordt vergroot. Het betoog faalt dan ook.
2.5. Voorts betogen appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO voor het oprichten van de stallen.
2.6. Het college heeft geweigerd vrijstelling te verlenen, nu bij het gemeentebestuur de intentie bestaat het betrokken perceel, dat de gemeente in eigendom heeft verworven, uit te geven voor bedrijfskavels, zoals is voorzien in het bestemmingsplan.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, moet de Afdeling er van uitgaan dat nog immer de intentie bestaat op het aan de gemeente Boxmeer toebehorende perceel een bedrijventerrein te realiseren. Dat op dit moment van de zijde van het gemeentebestuur geen concreet plan bestaat met betrekking tot de verplaatsing van het bedrijf van appellanten doet er niet aan af dat het streven erop is gericht het perceel uit te geven voor bedrijfskavels en dat het bedrijf van appellanten elders zal dienen te worden voortgezet.
Gelet hierop en op de omstandigheid dat de gemeente Boxmeer het betrokken perceel al in 1991 in eigendom heeft verworven ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein "Saxe Gotha", is de rechtbank met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die gebaat zijn bij de realisering van het bedrijventerrein en derhalve bij de handhaving van het bestemmingsplan dan aan de belangen van appellanten bij uitbreiding van hun bedrijf. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005