ECLI:NL:RVS:2005:AU6380

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200509287/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die op 15 oktober 2005 is opgelegd aan een vreemdeling. De rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, heeft op 9 november 2005 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel bevolen. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De vreemdeling heeft op zijn beurt ook hoger beroep ingesteld, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep van de vreemdeling kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de rechtbank zijn beroep al gegrond heeft verklaard.

De minister stelt dat de rechtbank heeft miskend dat er een grondslag voor de vrijheidsontnemende maatregel was, omdat de vreemdeling op 14 oktober 2005 de toegang is geweigerd. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep van de minister gegrond is en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling overweegt dat de vreemdeling onvoldoende zorg heeft gekregen in het detentiecentrum, maar dat dit niet leidt tot gegrondbevinding van het beroep. De beslissing om de vreemdeling over te plaatsen naar een ander detentiecentrum raakt de grondslag van de vrijheidsontnemende maatregel niet.

De Afdeling verklaart het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk en het hoger beroep van de minister gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard. Er is geen grond voor schadevergoeding en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 14 november 2005.

Uitspraak

RAAD VAN STATE
200509287/1.
Datum uitspraak: 14 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
2. A,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/46702 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 9 november 2005 in het geding tussen:
appellant sub 2
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2005 is ten aanzien van appellant sub 2 (hierna: de vreemdeling) een vrijheidsontnemende maatregel toegepast, die nadien is voortgezet. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel bevolen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant sub 1 (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 november 2005, en de vreemdeling bij geschrift, aan de Afdeling op 11 november 2005 overgelegd, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2005, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, ambtenaar ten departemente, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling heeft geen belang bij het hoger beroep, nu de rechtbank het door hem ingestelde beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond heeft verklaard en de opheffing daarvan heeft bevolen.
2.2. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk niet-ontvankelijk.
2.3. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de vreemdeling, aan wie toegang is geweigerd, worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats.
Ingevolge het tweede lid kan een zodanige ruimte of plaats worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.4. In de enige grief klaagt de minister dat de rechtbank, door te overwegen dat vanaf 27 oktober 2005 tot 1 november 2005 voor de detentie van de vreemdeling een grondslag ontbrak, heeft miskend dat hem krachtens artikel 3 van de Vw 2000 de toegang is geweigerd en daarmee de grondslag voor de vrijheidsontnemende maatregel gegeven is.
2.4.1. De vreemdeling is op 14 oktober 2005 de toegang geweigerd. Hij heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend.
Bij besluit van 15 oktober 2005 is aan de vreemdeling krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 de verplichting opgelegd zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen plaats of ruimte.
Aanmeldcentrum Schiphol is daarbij aangewezen als de desbetreffende plaats. Op 19 oktober 2005 is die aanwijzing gewijzigd in het Uitzetcentrum Schiphol-Oost.
2.4.2. De beslissing om de vreemdeling naar aanleiding van de brand in het Uitzetcentrum Schiphol-Oost op 27 oktober 2005 naar detentiecentrum Rotterdam, locatie Merwehaven, over te plaatsen betreft slechts de plaats, waar de vreemdeling zich op dient te houden. Zij raakt de grondslag van de vrijheidsontnemende maatregel en de daaruit voortvloeiende verplichting van de vreemdeling om zich op te houden op een hem aangewezen plaats niet. Dat die beslissing eerst op 1 november 2005 in schriftelijke vorm aan de vreemdeling is bekendgemaakt, heeft de rechtbank derhalve ten onrechte tot het oordeel geleid dat de aan deze opgelegde maatregel onrechtmatig is.
De grief slaagt.
2.5. Het hoger beroep van de minister is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.5.1. De vreemdeling heeft aangevoerd dat hij na de overplaatsing op 27 oktober 2005 onvoldoende zorg binnen het detentiecentrum Rotterdam, locatie Merwehaven, heeft gekregen.
2.5.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2005 in zaak no. 200410273/1, JV 2005/308), dient de rechtbank zich bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de maatregel in de zin van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 te beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de maatregel, bezien in het licht van het daar geldende regime. Voor zover de desbetreffende vreemdeling over de toepassing van het regime binnen die plaats of ruimte klaagt, kan die klacht niet tot gegrondbevinding van het beroep leiden.
Nu de vreemdeling klaagt over de toepassing van het regime binnen het detentiecentrum Rotterdam, locatie Merwehaven, leidt deze niet tot gegrondbevinding van het beroep.
2.5.2. Hoewel een plaatsingsbeslissing in een formulier pleegt te worden vastgelegd dat bij de feitelijke overplaatsing aan de desbetreffende vreemdeling wordt uitgereikt, is dat in dit geval niet gebeurd. Door de vreemdeling is niet aannemelijk gemaakt dat hij door het tijdelijk achterwege blijven hiervan in zijn belangen is geschaad.
Gelet op het vorenoverwogene, is er geen grond voor het oordeel dat de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.6. Het inleidende beroep is ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk;
II. verklaart het hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 9 november 2005 in zaak no. AWB 05/46702;
IV. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
V. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van de Kolk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2005
347-421.
Verzonden: 14 november 2005
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,