ECLI:NL:RVS:2005:AU3389

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501486/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor botenhuis in Krimpen aan den IJssel

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel op 11 maart 2003 een bouwvergunning geweigerd voor het plaatsen van een botenhuis. Appellant, die in beroep ging tegen deze beslissing, stelde dat het botenhuis geen bouwwerk is waarvoor een vergunning vereist is. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond op 22 december 2004. Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in februari en maart 2005. De Raad van State heeft de zaak op 13 september 2005 behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en het college vertegenwoordigd was door ambtenaren.

De Raad van State oordeelde dat het botenhuis, dat op een ponton is geplaatst en verankerd in de rivierbodem, moet worden aangemerkt als een bouwwerk in de zin van de Woningwet. De rechtbank had terecht geoordeeld dat voor het bouwen van het botenhuis een vergunning vereist is. Daarnaast oordeelde de Raad dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, omdat de belangen van het voorkomen van verdichting van het water en het behoud van vrij uitzicht zwaarwegend zijn. De adviezen van de stedenbouwkundig adviseur van het college werden als relevant beschouwd in de besluitvorming.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 september 2005.

Uitspraak

200501486/1.
Datum uitspraak: 28 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. WRO 04/1270 van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel (hierna: het college) geweigerd aan appellant een bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een botenhuis ter hoogte van het perceel plaatselijk bekend [locatie], [plaats].
Bij besluit van 2 maart 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk ongegrond verklaard en de motivering van het besluit van 11 maart 2003 aangepast.
Bij uitspraak van 22 december 2004, verzonden op 7 januari 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. Y.M. van Boxel, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. van der Ham en W. Melenberg, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het door hem gewenste botenhuis een bouwwerk is waarvoor ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet een vergunning is vereist.
2.1.1.    Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, van de Woningwet, voor zover hier van belang, wordt onder bouwen verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 1.1 van de bouwverordening van de gemeente Krimpen aan den IJssel wordt onder bouwwerk verstaan elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
2.1.2.    Vaststaat dat het botenhuis is geplaatst op een ponton, die is verankerd in de rivierbodem met palen die in de grond zijn geslagen tot een diepte van 10 tot 15 meter. Derhalve is het botenhuis indirect verbonden met de grond. De omstandigheid dat de ponton met de waterstand mee langs de palen op en neer kan bewegen, doet daar niet aan af. Nu het botenhuis voorts bedoeld is om ter plaatse te functioneren, dient het botenhuis te worden aangemerkt als bouwwerk in evenbedoelde zin. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat voor het bouwen van het botenhuis een bouwvergunning is vereist.
2.2.    Appellant betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet kan worden gezegd dat het college niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat geen vrijstelling van het bestemmingsplan wordt verleend op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.2.1.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid doorslaggevende betekenis heeft mogen toekennen aan de belangen die gebaat zijn met het voorkomen van verdichting van het water en de oevers en de instandhouding van de mogelijkheid van vrij uitzicht, hetgeen volgens de adviezen van de stedenbouwkundig adviseur van het college van 11 september 2002 en 2 juli 2003 stedenbouwkundig gezien de kernkwaliteit is van de desbetreffende woningen aan de IJsseldijk. Dat thans feitelijk geen sprake zou zijn van een vrij uitzicht doet daar niet aan af, aangezien op zich wel de mogelijkheid van een vrij uitzicht bestaat en het botenhuis dat uitzicht zou belemmeren.
Het betoog van appellant dat voormelde adviezen in feite neerkomen op een welstandsadvies en derhalve niet mogen worden betrokken bij de beoordeling of een vrijstelling moet worden verleend, faalt. De adviezen van de stedenbouwkundig adviseur hebben immers, anders dan een welstandsadvies, geen betrekking op het bouwplan maar op de stedenbouwkundige kwaliteit van de bebouwing aan de IJsseldijk. Het college heeft deze adviezen dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
Gelet hierop, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen weigeren.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005
328-457.