ECLI:NL:RVS:2005:AU3355

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501696/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor exploitatie als ijssalon met zitgelegenheid in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere op 11 december 2001 geweigerd om vrijstelling te verlenen voor de exploitatie van een pand als ijssalon met zitgelegenheid. Dit besluit werd door het college in een later besluit op 22 oktober 2002 bevestigd, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard. De rechtbank Dordrecht heeft op 28 januari 2005 het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 13 september 2005 ter zitting heeft behandeld. De Raad van State oordeelde dat de weigering van het college om vrijstelling te verlenen in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving. De Raad stelde vast dat de exploitatie van het pand als ijssalon in strijd was met de bestemming 'Detailhandel' van het vigerende bestemmingsplan 'Beschermd Stadsgezicht Veere'. Appellante betoogde dat er onvoldoende duidelijkheid bestond over de wenselijkheid van een functiewijziging, maar de Raad oordeelde dat het college in redelijkheid kon besluiten om geen vrijstelling te verlenen, aangezien het behoefteonderzoek ten tijde van het bestreden besluit nog niet was afgerond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200501696/1.
Datum uitspraak: 28 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/529 van de rechtbank Dordrecht van 28 januari 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) geweigerd appellante vrijstelling te verlenen voor de exploitatie van het pand [locatie] te [locatie] (hierna: het pand) als ijssalon met zitgelegenheid.
Bij besluit van 22 oktober 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 14 juni 2005 heeft appellante een nadere reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen. Het college is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500 m².
2.1.1.    Vaststaat dat de exploitatie van het pand als ijssalon met zitgelegenheid in strijd is met de op het betrokken perceel rustende bestemming "Detailhandel" van het vigerende bestemmingsplan "Beschermd Stadsgezicht Veere".
2.2.    De voorliggende procedure heeft betrekking op de weigering van het college vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO. Het eerste lid van dat artikel is in deze procedure dan ook, anders dan appellante betoogt, niet van toepassing.
2.3.    Appellante betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij, vooruitlopend op de herziening van het bestemmingsplan, geen vrijstelling wenst te verlenen, nu onvoldoende duidelijkheid bestaat omtrent de wenselijkheid om over te gaan tot herziening van een of meerdere (detailhandel)bestemmingen. Volgens appellante heeft de Structuurvisie "Stad Veere en kern Zanddijk" die duidelijkheid gebracht.
2.3.1.    In evenbedoelde structuurvisie wordt vermeld dat in het streefbeeld voor het centrumgebied wordt meegenomen dat het ook mogelijk is dat een functiewijziging plaatsvindt van detailhandel naar lichte horeca en dat daarbij kan worden gedacht aan een ijs- of theesalon, maar dat bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan eerst door middel van een behoefteonderzoek onderzocht zal worden in hoeverre een dergelijke functiewijziging mogelijk dan wel wenselijk is. Ten tijde van het bestreden besluit was dat behoefteonderzoek nog niet afgerond. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat voor het college ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende duidelijkheid bestond omtrent de wenselijkheid om over te gaan tot herziening van een of meerdere detailhandelsbestemmingen en dat het college derhalve in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen.
De omstandigheid dat evenbedoeld behoefteonderzoek inmiddels is afgerond en dat daaruit zou blijken dat ruimte bestaat voor lichte horeca in Veere kan in deze procedure geen rol spelen, nu deze omstandigheid zich na het bestreden besluit heeft voorgedaan.
2.3.2.    Dat, zoals appellante betoogt, het beleid neergelegd in het "Beleidsprogramma 1997-2002" zich niet verzet tegen de verlening van vrijstelling, doet er niet aan af dat bij het college ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende duidelijkheid bestond omtrent de wenselijkheid van een functiewijziging van detailhandel naar lichte horeca.
2.3.3.    Aan de verwijzing van appellante naar een aantal gevallen waarin uitbreiding van horeca-activiteiten, door middel van verlening van een terrasvergunning, wel is toegestaan, komt niet de betekenis toe die zij daaraan gehecht wenst te zien. In die gevallen is, anders dan in het geval van appellante, sprake van bestaande horecabedrijven.
2.3.4.    Appellante betoogt tot slot tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich er ten onrechte op heeft beroepen dat soortgelijke verzoeken om vrijstelling als dat van appellante eveneens zijn afgewezen. Het door appellante gemaakte onderscheid in lichte en zware horeca is in het kader van de voorliggende procedure niet relevant, nu het college op geen enkele wijze wijzigingen tot horecabestemmingen, licht dan wel zwaar, toestaat.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2005
328-457.