200410569/1.
Datum uitspraak: 7 september 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/553 WRO K1 van de rechtbank Roermond van 9 december 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren.
Bij besluit van 8 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren (hierna: het college) appellant geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor een zwembadoverkapping aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 5 april 2004 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 4 februari 2004, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 februari 2005 heeft [partij] een reactie ingediend.
Bij brief van 10 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J. Cuijpers, advocaat te Echt, en het college, vertegenwoordigd door L.G.M.H. Bohnen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is verschenen in persoon [partij] en zijn echtgenote bijgestaan door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne.
2.1. Het bouwperceel is gelegen op gronden waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Echt Zuid 1988" de bestemming "Vrijstaande of aaneengesloten woningen met bijbehorende erven - W(va) -" rust.
De Afdeling heeft in de tussen partijen gewezen uitspraak van 11 juni 2003 in zaak nr.
200206124/1overwogen dat de zwembadoverkapping met een oppervlakte van 106 m2 moet worden aangemerkt als een bijgebouw als bedoeld in artikel 1, onder s, van de planvoorschriften.
Vaststaat dat door het realiseren van het bouwplan de maximaal toegestane gezamenlijke grondoppervlakte van bijgebouwen van 60 m2, zoals neergelegd in artikel 4, lid B, I, aanhef en onder f, ten eerste, van de planvoorschriften, wordt overschreden.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, is het college bevoegd voor het onderhavige bouwplan vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan.
2.2. Bij de beoordeling van het verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO, heeft het college de op 3 december 2002 vastgestelde "Bijgebouwenregeling voor de gemeente Echt-Susteren" (hierna: de bijgebouwenregeling) als beleidskader gehanteerd.
Ingevolge onderdeel 2, onder B, van deze bijgebouwenregeling mogen op bouwpercelen groter dan 500 m2, na het met succes volgen van de vrijstellingsprocedure, bijgebouwen worden opgericht met een maximale bruto-vloeroppervlakte van 100 m2, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bouwperceel bebouwd mag zijn. Van genoemde oppervlaktemaat mag nog 10% vrijstelling worden verleend.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat met het bouwplan, gelet op de reeds op het perceel aanwezige, door het college als bijgebouw beschouwde uitbouw van 36,45 m2, de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van de bijgebouwenregeling wordt overschreden.
2.3.1. Dit betoog slaagt. Appellant heeft op 26 september 2002 een bouwvergunning gekregen voor de uitbreiding van de woonruimte en het oprichten van een bergruimte en zwembad. De hierbij gebezigde aanduiding "bergruimte" is niet beslissend voor de vraag of het gebouwde als bijgebouw dan wel als deel van het hoofdgebouw moet worden aangemerkt. Mede gelet op de aanvraag om bouwvergunning en de daarbij behorende tekeningen moet worden geoordeeld dat de hier bedoelde uitbouw van 36,45 m2 is vergund als een uitbreiding van het hoofdgebouw en niet als een bijgebouw. Nu deze bouwvergunning rechtskracht heeft gekregen dient daarvan bij de beoordeling van het onderhavige geding te worden uitgegaan.
De conclusie is derhalve dat door het bouwplan de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, zoals neergelegd in de bijgebouwenregeling, niet wordt overschreden. Het college heeft de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning dan ook ten onrechte op deze grond geweigerd.
2.3.2. Gelet op het vorenstaande, komt de Afdeling niet meer toe aan een bespreking van het betoog van appellant omtrent schending van artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigen.
2.5. Het college dient op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 december 2004, 04/553 WRO K1;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren van 5 april 2004, 2003/9553/2004/3714;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het college aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Echt-Susteren aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 341,00 (zegge: driehonderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005