200409673/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. HUISV 04/880-STRN van de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Bij besluit van 28 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) geweigerd appellant een urgentieverklaring te verstrekken.
Bij besluit van 4 december 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2004, verzonden op 19 oktober 2004, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 december 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2005, waar partijen, met kennisgeving, niet zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder het maken van bezwaar verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.
2.2. Ambtshalve beziet de Afdeling of het besluit van 4 december 2003 bevoegdelijk is genomen door de Algemene Bezwaarschriftencommissie namens het college. De vraag die thans voorligt is of de aard van de heroverwegingsbevoegdheid zoals deze blijkt uit artikel 7:11 van de Awb, toelaat dat een bestuursorgaan de bevoegdheid om te beslissen op bezwaren, ingebracht tegen besluiten die door of bevoegdelijk namens dat orgaan zijn genomen, mandateert aan een persoon of college buiten de invloedsfeer van het bestuursorgaan, óf dat de aard van de heroverwegingsbevoegdheid zich daartegen verzet.
De heroverweging, bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, vergt dat de beslissing op bezwaar binnen de directe invloedssfeer van het bestuursorgaan behoort te worden genomen. De functies van de bezwaarprocedure brengen met zich dat mandaat van de bevoegdheid om op bezwaar te beslissen niet mag worden verleend aan een niet ondergeschikte. Het vorenstaande betekent dat mandaat van de beslissing op bezwaar aan de Algemene Bezwaarschriftencommissie niet is toegestaan. De rechtbank heeft dit miskend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 4 december 2003 wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb vernietigen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling is aanleiding op na te melden wijze.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2004, HUISV 04/880-STRN;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 4 december 2003, AB 200341546/LB;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Rotterdam aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 onderscheidenlijk € 205,00, in totaal € 341,00 (zegge: honderdzesendertig euro onderscheidenlijk tweehonderdvijf euro, in totaal driehonderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005