ECLI:NL:RVS:2005:AT8428

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504398/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning lichtreclame Tilburg

Op 24 mei 2004 verleende de gemeente Tilburg een bouwvergunning voor het plaatsen van een lichtreclame aan de gevel van het wijkgebouw aan de Kerkenbosplaats 1 te Tilburg. Tegen deze vergunning werd bezwaar gemaakt, dat op 24 november 2004 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Breda verklaarde op 25 april 2005 het beroep tegen deze beslissing gegrond en vernietigde de bestreden beslissing op bezwaar, waarbij het college werd opgedragen om binnen 10 weken een nieuw besluit te nemen.

Verzoeker heeft op 12 mei 2005 bij de Raad van State een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, wat op 16 juni 2005 ter zitting werd behandeld. Verzoeker was vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk, terwijl de wederpartij werd bijgestaan door mr. M.A. Buntsma. De Voorzitter, C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, overwoog dat er geen sprake was van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereiste. De Voorzitter concludeerde dat er geen onomkeerbare gevolgen zouden zijn als verzoeker de uitspraak van de rechtbank opvolgde en opnieuw advies zou inwinnen bij de welstandscommissie.

De Voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en veroordeelde het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, tot een bedrag van € 322,00. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 juni 2005.

Uitspraak

200504398/2.
Datum uitspraak: 24 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1280 VEROR van de rechtbank Breda van 25 april 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
verzoeker.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2004 heeft verzoeker aan de gemeente Tilburg bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een lichtreclame aan de gevel van het wijkgebouw aan de Kerkenbosplaats 1 te Tilburg.
Bij besluit van 24 november 2004 heeft verzoeker het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2005, verzonden op diezelfde datum, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen, met in achtneming van de uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift binnen 10 weken na verzending van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 12 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2005, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 12 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juni 2005, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
Voorts is [wederpartij], bijgestaan door mr. M.A. Buntsma, advocaat te Breda, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed, die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet valt in te zien dat sprake zal zijn van onomkeerbare gevolgen, indien verzoeker, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, wederom advies inwint van de welstandscommissie. Bij deze advisering kan alsdan, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, van de Woningwet, niet uitsluitend het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk op zichzelf maar tevens in verband met zijn omgeving, aan de orde worden gesteld.
2.2.    Gelet hierop, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.    Verzoeker dient op de na te melden wijze in de proceskosten van [wederpartij] te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderd tweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Tilburg aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2005
328.