ECLI:NL:RVS:2005:AT8427

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504508/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke vrijstelling voor baggerdepot door college van burgemeester en wethouders van Loppersum

Op 4 augustus 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Loppersum tijdelijke vrijstelling op basis van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de oprichting en het gebruik van een tijdelijk baggerdepot. Deze vrijstelling was bedoeld voor een periode van maximaal vijf jaar en betrof percelen in de gemeente Middelstum. Tegen deze beslissing hebben verzoekers op 24 mei 2005 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij verzochten om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 16 juni 2005 behandeld, waarbij verzoekers vertegenwoordigd waren door gemachtigden en het waterschap Noorderzijlvest werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Feunekes, mr. J.C. Baron-van der Leest en ing. A.R. Wijnstra. Het college was afwezig.

De Voorzitter overwoog dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. In dit geval was het beroep in eerste aanleg ongegrond verklaard, wat de uitvoerbaarheid van de vrijstelling versterkte. De Voorzitter vond geen aanleiding om aan te nemen dat de vrijstelling in de bodemprocedure niet in stand zou blijven, vooral omdat het project tijdelijk was en geen aanknopingspunten voor twijfel aan de tijdelijkheid van de afwijking van het bestemmingsplan aanwezig waren. Ook werd opgemerkt dat een eerder verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning op grond van de Wet milieubeheer was afgewezen.

Gezien de betrokken belangen, waaronder het algemeen belang van de baggerwerkzaamheden, werd er geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening. De Voorzitter besloot het verzoek af te wijzen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 juni 2005.

Uitspraak

200504508/2.
Datum uitspraak: 24 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/410 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 23 mei 2005 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Loppersum.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Loppersum (hierna: het college) aan het waterschap Noorderzijlvest tijdelijke vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend voor de duur van ten hoogste vijf jaren ten behoeve van het oprichten en in gebruik hebben van een tijdelijk baggerdepot op de percelen, kadastraal bekend gemeente Middelstum, sectie H, nos. 284, 285, 286, 287 en 278 (gedeeltelijk).
Bij besluit van 7 maart 2005 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en met verbetering van de motivering en de grondslag de vrijstelling gehandhaafd.
Bij uitspraak van 23 mei 2005, verzonden op 25 mei 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 24 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 1 juni 2005 hebben verzoekers hun verzoek om voorlopige voorziening nader aangevuld.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juni 2005, waar verzoekers, verschenen bij [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde], en het waterschap Noorderzijlvest, vertegenwoordigd door mr. J.J. Feunekes en mr. J.C. Baron-van der Leest, beiden werkzaam bij het waterschap en ing. A.R. Wijnstra, gemachtigde, zijn verschenen.
Het college is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt te meer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.2.    In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de vrijstelling in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat de tijdelijkheid van de afwijking van het bestemmingsplan onvoldoende is gewaarborgd, te meer daar het een éénmalig project betreft.
Verder wordt in aanmerking genomen dat het verzoek van verzoekers om een voorlopige voorziening ten aanzien van de voor een periode van vijf jaar verleende vergunning op grond van de Wet milieubeheer bij uitspraak van de Voorzitter van 24 december 2004, no.
200407458/2is afgewezen.
2.3.    Gelet hierop en de betrokken belangen, waaronder het algemeen belang dat is gediend bij de baggerwerkzaamheden, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2005
328.