Uitspraak
200407458/2is afgewezen.
Raad van State
Op 4 augustus 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Loppersum tijdelijke vrijstelling op basis van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de oprichting en het gebruik van een tijdelijk baggerdepot. Deze vrijstelling was bedoeld voor een periode van maximaal vijf jaar en betrof percelen in de gemeente Middelstum. Tegen deze beslissing hebben verzoekers op 24 mei 2005 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij verzochten om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 16 juni 2005 behandeld, waarbij verzoekers vertegenwoordigd waren door gemachtigden en het waterschap Noorderzijlvest werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Feunekes, mr. J.C. Baron-van der Leest en ing. A.R. Wijnstra. Het college was afwezig.
De Voorzitter overwoog dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. In dit geval was het beroep in eerste aanleg ongegrond verklaard, wat de uitvoerbaarheid van de vrijstelling versterkte. De Voorzitter vond geen aanleiding om aan te nemen dat de vrijstelling in de bodemprocedure niet in stand zou blijven, vooral omdat het project tijdelijk was en geen aanknopingspunten voor twijfel aan de tijdelijkheid van de afwijking van het bestemmingsplan aanwezig waren. Ook werd opgemerkt dat een eerder verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning op grond van de Wet milieubeheer was afgewezen.
Gezien de betrokken belangen, waaronder het algemeen belang van de baggerwerkzaamheden, werd er geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening. De Voorzitter besloot het verzoek af te wijzen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 juni 2005.