200503611/1 en 200503611/2.
Datum uitspraak: 14 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/795 en 05/797 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 februari 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest.
Bij besluit van 7 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest (hierna: het college) aan het bestuur van de Joris de Witteschool vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bij besluit van 20 september 2004 bouwvergunning verleend voor de uitbreiding en nieuwbouw van het schoolgebouw aan de Jan Wolkerslaan nrs. 16 en 18 te Oegstgeest.
Bij besluit van 11 januari 2005 heeft het college de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard en de bestreden besluiten met verbetering van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 23 februari 2005, verzonden op 15 maart 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 25 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij laatstgenoemde brief hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. A.C.M. Goud, J.J. Marijt en drs. H.P. van Berkel, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is gehoord het bestuur van de Joris de Witteschool, vertegenwoordigd door mr. I.A.J.M. Heikens.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het bouwplan voorziet in de uitbreiding en nieuwbouw van het schoolgebouw van de Joris de Witteschool aan de Jan Wolkerslaan nrs. 16 en 18 te Oegstgeest. Het op te richten bouwwerk dient ter vervanging van zes noodlokalen en ter vergroting van de multifunctionaliteit en de flexibiliteit van het complex.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Haaswijk" rust op het perceel de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen (M)".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor overheidsvoorzieningen en voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, onderwijs en daarmee gelijk te stellen instellingen met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen op de in het eerste lid bedoelde gronden - voor zover hier van belang - de volgende bepalingen:
b. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
c. de ten hoogste toelaatbare goothoogte en hoogte van de gebouwen staat in de plankaart aangegeven;
d. de hoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 2,5 meter.
2.4. Vaststaat dat het bouwplan, zowel wat betreft het bouwen buiten het bouwvlak als het overschrijden van de maximale bouwhoogte, in strijd is met de planvoorschriften. Teneinde de realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college toepassing gegeven aan artikel 19, eerste lid, van de WRO.
2.5. Ingevolge artikel19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur verstaan een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2.6. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert.
2.6.1. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het bouwplan, de omvang van de aan de orde zijnde inbreuk op het planologisch regime in aanmerking genomen, is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, waaronder het op 4 maart 2004 door de gemeenteraad genomen "Besluit start vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO ten behoeve van uitbreiding van scholencomplex Haaswijk met ruimten voor onderwijs en kinderopvang.".
2.7. Appellanten betogen voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat onderzoek had moeten worden verricht naar de met de uitbreiding van de school te verwachten parkeer- en verkeersdrukte.
2.7.1. Dit betoog faalt eveneens. Voorop wordt gesteld dat scholen een verkeersaantrekkende werking hebben. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de Joris de Witteschool een belangrijke wijkfunctie heeft, zodat het met name gaat om verkeersbewegingen binnen Haaswijk. Daarbij is niet aannemelijk dat sprake zal zijn van een zodanige toename van de verkeersoverlast, dat daarin aanleiding had moeten worden gevonden van de gevraagde vrijstelling af te zien. Daarbij wordt in aanmerking genomen, dat de nieuwbouw dient ter vervanging van de noodlokalen, en met de uitvoering hiervan het leerlingenaantal niet zal stijgen. Niet aannemelijk is, dat het feit dat tevens zal worden voorzien in buitenschoolse opvang, de verkeersaantrekkende werking zodanig zal doen toenemen, dat tot een ander oordeel moet worden gekomen. Het college heeft derhalve kunnen afzien van specifiek onderzoek naar te verwachten parkeer- en verkeersdrukte.
2.8. Voorzover appellanten verwijzen naar in het verleden met omwonenden gemaakte afspraken, overweegt de Voorzitter dat deze afspraken - wat daar ook van zij - uitsluitend hun weerslag in het bestemmingsplan hebben gevonden. Aan bestemmingsplannen kunnen geen blijvende rechten worden ontleend, aangezien gewijzigde omstandigheden na afweging van alle betrokken belangen, met toepassing van de in de WRO geboden mogelijkheden, tot wijziging ervan aanleiding moeten kunnen geven. Het bouwplan voorziet, onder meer om aan de leerlingengroei die langer is aangehouden dan destijds voorzien was, tegemoet te komen, in een vervanging van zes van de tien noodlokalen in permanente huisvesting. De overige vier noodlokalen zullen, de in recente prognoses voorziene daling van het leerlingenaantal in aanmerking genomen, in de loop van de tijd verwijderd worden, waardoor op deze strook de oude situatie - groengebied - hersteld wordt. De conclusie is dat de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat geen sprake is van zodanige toezeggingen dat - onder deze omstandigheden - het college in redelijkheid de vrijstelling niet had kunnen verlenen.
2.9. Ook in hetgeen appellanten overigens naar voren hebben gebracht met betrekking tot hun uitzicht en privacy, kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis heeft mogen toekennen aan de belangen die gediend zijn met de uitvoering van het bouwplan.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Gelet hierop, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2005