ECLI:NL:RVS:2005:AT7427

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504005/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vrijstelling voor paardenpension in Breda

In deze zaak heeft de vereniging 'Milieuvereniging Oosterhout' hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda, dat op 29 november 2002 vrijstelling verleende voor het oprichten van een paardenpension met bedrijfswoning. De verzoekster heeft op 4 mei 2005 verzocht om een voorlopige voorziening, die op 2 juni 2005 ter zitting werd behandeld. De verzoekster was vertegenwoordigd door mr. N.Th. Ter Haar Romeny, terwijl het college werd vertegenwoordigd door A.J.J. Neele. Ook de vergunninghouder en de provincie Noord-Brabant waren aanwezig, vertegenwoordigd door hun respectieve advocaten.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen aangegeven dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Hij heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de vrijstelling en de bouwvergunning in de bodemprocedure niet in stand zullen blijven. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat de belangen van natuur en milieu niet zodanig worden geschaad dat de vrijstelling niet kan worden verleend. Daarom heeft hij het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak is gedaan op 9 juni 2005, waarbij de Voorzitter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

200504005/2.
Datum uitspraak: 9 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vereniging "Milieuvereniging Oosterhout", gevestigd te Oosterhout,
verzoekster,
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/921 WRO, 05/922 WRO, 05/923 WRO en 05/924 WRO van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 21 april 2005 in het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend voor het oprichten van een paardenpension met bedrijfswoning op het perceel kadastraal bekend gemeente Breda, sectie […], no. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 24 januari 2003 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een paardenpension en bedrijfswoning op bovengenoemd perceel.
Bij besluit van 10 februari 2003 heeft het college de tegen bovenstaande besluiten gemaakte bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard en aan de verleende vrijstelling de voorwaarde verbonden dat het paardenpension landschappelijk dient te worden ingepast.
Bij uitspraak van 14 juli 2004 heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) onder meer het beroep van verzoekster gegrond verklaard en het besluit van 10 februari 2003 vernietigd.
Bij besluit van 7 maart 2005 heeft het college de bezwaren wederom deels gegrond en deels ongegrond verklaard en aan de verleende vrijstelling de voorwaarde verbonden dat het paardenpension landschappelijk dient te worden ingepast.
Bij uitspraak van 21 april 2005, verzonden op 22 april 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) onder meer het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 4 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 4 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N.Th. Ter Haar Romeny, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door A.J.J. Neele, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn [vergunninghouder], in persoon verschenen en bijgestaan door mr. C.M.J. Peeters, advocaat te Oosterhout, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt te meer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.2.    Het oordeel van de Voorzitter is voorlopig en niet bindend voor de bodemprocedure.
In hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de vrijstelling en de bouwvergunning in de bodemprocedure niet in stand zullen blijven, althans dat deze procedure ertoe zal leiden, dat ruimtelijke inpassing niet tot de mogelijkheden zal behoren. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet op voorhand aannemelijk is dat de vestiging van een paardenpension, waarvoor thans vrijstelling is verleend, ten opzichte van de mogelijkheden die het vigerend bestemmingsplan biedt, zodanig meer belastend is voor de door de verzoekster gestelde belangen van natuur en milieu, dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de ruimtelijke inpassing ervan.
2.3.    Gelet hierop en de betrokken belangen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2005
328.