ECLI:NL:RVS:2005:AT6952

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410562/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen mestverwerkingactiviteiten in agrarisch hulpbedrijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 15 november 2004 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Voorst om handhavend op te treden tegen activiteiten in een agrarisch hulpbedrijf. Het college had op 4 september 2003 besloten om niet handhavend op te treden tegen mestverwerkingactiviteiten die in het bedrijf van de vergunninghouders plaatsvonden. Appellanten stelden dat deze activiteiten in strijd waren met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Agrarisch hulpbedrijf' had. De rechtbank oordeelde echter dat de mesthandelsactiviteiten, zoals het opslaan, mengen en omzetten van mest, binnen deze bestemming passen. De op 8 april 2003 verleende milieuvergunning ondersteunt dit standpunt, aangezien deze enkel betrekking heeft op de toename van transportbewegingen en niet op de verwerking van mest tot compost. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200410562/1.
Datum uitspraak: 8 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 04/65 en 04/100 GEMWT van de rechtbank Zutphen van 15 november 2004 in het geding tussen onder meer:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Voorst.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorst (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de in het bedrijf van [vergunninghouders], [locatie] te [plaats] (hierna: het bedrijf) uitgevoerde activiteiten.
Bij besluit van 12 december 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2004, verzonden op 17 november 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld, aangevuld bij brief van 10 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2005 hebben [vergunninghouders] een reactie ingediend.
Bij brief van 21 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. R. van der Plank, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn gehoord [vergunninghouders], in persoon verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Vast staat dat het bedrijf is gevestigd op gronden die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Agrarisch hulpbedrijf" hebben. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder x, van de planvoorschriften is een agrarisch hulpbedrijf een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals loonwerk- en veehandelsbedrijven.
Ingevolge artikel 37, onder a, van de planvoorschriften is het verboden gronden of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
2.2.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college op goede gronden de weigering om handhavend op te treden heeft gehandhaafd. Hiertoe betogen appellanten dat ter plaatse mestverwerkingactiviteiten plaatsvinden, welke activiteiten in strijd met het bestemmingsplan zijn.
2.2.1.    Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de mesthandelsactiviteiten, te weten het opslaan, mengen en omzetten van mest, passen binnen de bestemming "Agrarisch hulpbedrijf". De op 8 april 2003 verleende milieuvergunning biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellanten dat ter plaatse de mest tot compost wordt verwerkt, welke activiteit niet past binnen de bestemming "Agrarisch hulpbedrijf". Deze vergunning ziet uitsluitend op de toename van het aantal toegestane transportbewegingen van het bedrijf.     De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat verweerder op goede gronden de weigering om handhavend op te treden heeft gehandhaafd.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2005
328-488.