200410274/1.
Datum uitspraak: 1 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging "Behoud Bos Birkhoven Bokkeduinen", gevestigd te Amersfoort,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 november 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Bij besluit van 13 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) met gebruikmaking van de door de gemeenteraad op 23 april 2003 verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van 71 chalet-caravans op het [recreatiepark], kadastrale aanduiding AMFOO, sectie […], nos. […] tot en met […] en nos. […] tot en met […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 23 februari 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2004, verzonden op diezelfde datum, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 16 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [penningmeester] bijgestaan door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. van Eyck, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Het college van gedeputeerde staten van Utrecht is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. Het project voorziet in de bouw van 71 chalet/stacaravans op het [recreatiepark] (voormalige [camping]).
Niet in geschil is dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan "Plan in hoofdzaak".
2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, eerste en tweede volzin, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.3. Het betoog van appellante dat het college ten onrechte de behandeling van het bezwaar tegen de verleende vrijstelling naar zich toe heeft getrokken, komt neer op een herhaling van hetgeen zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank die grond terecht verworpen.
Het door appellante ter zitting gemaakte vergelijk met de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2005, no.
200407236/1gaat niet op, aangezien het in onderhavige geval niet een weigering om een vrijstelling te verlenen betreft op welke situatie artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet niet van toepassing is.
2.4. Appellantes betoog dat een voldoende ruimtelijke onderbouwing om de vrijstelling te kunnen verlenen ontbreekt, faalt.
De ruimtelijke onderbouwing is neergelegd in de notitie van 9 juli 2001 alsmede in de door de gemeenteraad op 30 januari 2001 neergelegde structuurvisie Birkhoven-Bokkeduinen. In deze structuurvisie heeft de gemeenteraad onderbouwd dat hij het voorgestelde zogeheten Radialen-Bos-Duinmodel niet geheel volgt aangezien dit uitplaatsing van de (voorheen) bestaande camping zou betekenen, hetgeen hij niet gewenst acht.
Hierbij heeft de gemeenteraad aangegeven dat hij kiest voor behoud van een recreatieve functie en dat de huidige camping op een hoger (voorzieningen)peil mag worden gebracht.
Voor het oordeel dat sprake is van een ondeugdelijke ruimtelijke onderbouwing is dan ook geen aanleiding.
2.5. Appellante betoogt tevergeefs dat sprake is van een onverantwoorde, toenemende aantasting van het gebied.
Het college heeft terecht zich op het standpunt gesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat en welke te beschermen natuurwaarden in het gebied door de bouw zullen worden aangetast. Voorts kan er niet worden voorbijgegaan dat, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, het
door appellante gestelde natuurbelang wordt gerelativeerd door de omstandigheid dat het desbetreffende terrein voorheen ook een recreatiefunctie had.
2.6. Appellante betoogt verder dat sprake is van een geheel andere opzet van het voormalige campingterrein, dan voorheen.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan past binnen de door hem en de gemeenteraad voorgestane opwaardering van het terrein. Voor zover van de zijde van de appellante de vrees is geuit dat de chalets permanent zullen worden bewoond, heeft het college in het kader van de beslissing op bezwaar aan de vrijstelling de voorwaarde toegevoegd dat de chalets uitsluitend voor recreatieve doeleinden mogen worden gebruikt en dat permanente bewoning uitdrukkelijk niet is toegestaan. Ter zitting is van de zijde van het college nogmaals benadrukt dat, indien de chalets permanent worden bewoond, via bestuursrechtelijke weg zal worden opgetreden. Gelet hierop acht de Afdeling het standpunt van het college onjuist, noch onredelijk.
2.7. Met de rechtbank is de Afdeling verder van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid bij zijn beslissing op bezwaar heeft kunnen besluiten de verleende vrijstelling te handhaven.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2005