200410306/1.
Datum uitspraak: 18 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 november 2004 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 4 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Schipluiden (thans gemeente Midden-Delfland) [wederpartij 1] geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen van een restaurant in een woonhuis/kanoverhuurbedrijf aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], no. […].
Bij besluit van 9 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Schipluiden het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 november 2004, verzonden op 17 november 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Op 14 februari 2005 is een reactie van [wederpartijen] ontvangen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn gehoord [wederpartijen], beiden in persoon verschenen en bijgestaan door mr. E.D. Drok, advocaat te Den Haag.
2.1. Niet in geschil is dat verbouw van het pannenkoekenrestaurant tot een burgerwoning niet in overeenstemming is met de planvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Noord". Uitsluitend met het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bouwvergunning worden verleend.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de in bezwaar gehandhaafde weigering om een vrijstellingsprocedure op te starten niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd.
2.3. Het gemeentelijk beleid is er op gericht de toename van burgerwoningen in het buitengebied te weren. Dit beleid wordt niet onredelijk geacht.
Omzetting van een restaurant tot burgerwoning is in strijd met het gemeentelijk beleid. De weigering om vrijstelling te verlenen is dan ook in overeenstemming met dit beleid.
2.4. Appellant betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft toegekend aan het feit dat de bebouwing is gelegen in een strook lintbebouwing, aangezien dit geen bijzondere betekenis heeft voor de mate waarin het voorgestane beleid van toepassing zou moeten zijn.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de in de naaste omgeving van het pannenkoekenrestaurant aanwezige woningen voormalige agrarische bedrijfswoningen zijn die in het kader van de reconstructie van het gebied zijn omgezet in burgerwoningen. Het omzetten van een voormalige agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning heeft appellant niet op één lijn hoeven stellen met de door [wederpartijen] gewenste omzetting van een bedrijfsgebouw in een burgerwoning.
2.5. Voorts betoogt appellant met juistheid dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de huidige bestemming "Pannenkoekenrestaurant annex kanoverhuurbedrijf" in beginsel eveneens in strijd is met het ruimtelijke beleid dat er op gericht is om in dit gebied niet-agrarische nieuwbouw en de toename van burgerwoningen te weren.
De huidige bestemming, die het resultaat is van een afweging van de planwetgever en als zodanig niet in geschil is, past binnen het beleid van de gemeente dat er op gericht is om de recreatieve functie van het gebied te versterken.
2.6. Tot slot slaagt het betoog van appellant dat aan het door [wederpartijen] ingebrachte rapport van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante bedrijf, niet die betekenis kan worden toegekend die [wederpartijen] daaraan wenst toe te kennen. Weliswaar wordt in dit rapport aangegeven dat een horecagelegenheid op de desbetreffende locatie geen kans van slagen heeft, maar dit betekent niet dat appellant gehouden zou zijn om, in afwijking van zijn beleid, middels vrijstelling een burgerwoning aan het gebied toe te voegen.
2.7. Niet kan worden gezegd dat appellant bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vrijstelling te weigeren.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 november 2004, 03/4507 BSTPL;
III. verklaart het door [wederpartijen] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2005