ECLI:NL:RVS:2005:AT4699

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502182/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving bouwkundige splitsing woning te Amersfoort

Op 20 april 2005 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. Dit besluit, genomen op 14 oktober 2003, betrof een verzoek om handhaving met betrekking tot het bouwkundig splitsen van een woning op een specifiek perceel in Amersfoort. Het college had het verzoek afgewezen, waarna de verzoeksters in beroep gingen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht verklaarde het beroep op 12 januari 2005 ongegrond. De verzoeksters vroegen de Voorzitter om een voorlopige voorziening, omdat zij het niet eens waren met de beslissing van het college en de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Tijdens de zitting op 14 april 2005, waar de verzoeksters en het college vertegenwoordigd waren, werd het verzoek besproken. De Voorzitter oordeelde dat de besluiten van het college in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook al is er een rechtsmiddel aangewend. De Voorzitter vond geen aanleiding om te twijfelen aan de eerdere oordelen van de voorzieningenrechter, die had vastgesteld dat er sprake was van twee zelfstandige woningen. De argumenten van de verzoeksters, waaronder de intentie om de woningen niet separaat te verhuren of verkopen, werden niet overtuigend geacht.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum, 20 april 2005.

Uitspraak

200502182/2.
Datum uitspraak: 20 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeksters], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. SBR 04/2879 en SBR 04/3088 VV van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 12 januari 2005 in het geding tussen:
verzoeksters
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) naar aanleiding van het door [partij] te [plaats] ingediende verzoek om handhaving onder meer ter zake van het bouwkundig splitsen van de woning op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], no. […], afwijzend beslist.
Bij besluit van 29 april 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 september 2004 heeft het college, onder intrekking van het besluit van 29 april 2004, het bezwaar van [partij] gedeeltelijk gegrond verklaard en verzoeksters aangeschreven om binnen drie maanden na verzending van het besluit het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning als twee zelfstandige woningen te beëindigen en de woonvoorzieningen die de bewoning als twee zelfstandige woningen  mogelijk maken, te weten een tweede trapopgang in het rechtergedeelte van de woning en de scheidingswanden op de verdieping, te verwijderen en verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 5000,00 per week met een maximum van € 25.000,00.
Bij uitspraak van 12 januari 2005, verzonden op 31 januari 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 13 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 13 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 april 2005, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Boelens en ing. E.L. Habing, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt te meer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.2.    In hetgeen verzoeksters naar voren hebben gebracht, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van twee zelfstandige woningen.
De ter zitting getoonde en toegelichte (bouw)tekeningen van het pand geven objectief gezien voldoende steun voor dit standpunt.
De omstandigheid dat verzoeksters, ondanks het feit dat het betrokken perceel kadastraal is gesplitst langs de grens tussen beide woongedeelten, stellen niet de intentie te hebben één van de woningen separaat te verhuren dan wel te verkopen, leidt niet tot een ander oordeel.
2.3.    Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005
328.