ECLI:NL:RVS:2005:AT4215

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501146/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor woonhuis in Valkenswaard en verzoek om voorlopige voorziening

Op 16 januari 2003 verleende het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard bouwvergunning voor het bouwen van een woonhuis op een specifiek perceel. Dit besluit werd aangevochten door een verzoeker, die op 4 februari 2005 hoger beroep instelde tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 22 december 2004 het beroep ongegrond verklaarde. De verzoeker vroeg de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, hangende het hoger beroep. De zitting vond plaats op 5 april 2005, waar de verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. K.A.M. van Kampen en het college door mr. G.L. Pijnenburg.

De Voorzitter overwoog dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. De argumenten van de verzoeker boden geen aanleiding om aan te nemen dat de bouwvergunning in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De uitleg van het college over het begrip aanbouw in het bestemmingsplan werd niet onjuist geacht, en de Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Ook werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De beslissing van de Voorzitter was om het verzoek af te wijzen, wat op 13 april 2005 openbaar werd uitgesproken.

Uitspraak

200501146/2.
Datum uitspraak: 13 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's- Hertogenbosch van 22 december 2004 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (hierna: het college) aan [vergunninghouders] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woonhuis op het perceel kadastraal bekend gemeente Valkenswaard, sectie […], no. […], plaatselijk bekend [locatie].
Bij besluit van 27 juli 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2004, verzonden op 27 december 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's- Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 4 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 maart 2005.
Bij brief van 18 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 april 2005, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. K.A.M. van Kampen, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Pijnenburg, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt te meer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.2.    In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de bouwvergunning uiteindelijk in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
2.3.    De van de zijde van het college gegeven uitleg van het begrip aanbouw in het bestemmingsplan, te weten dat er sprake dient te zijn van een ruimte die qua bouwmassa ondergeschikt is aan het hoofdgebouw zonder dat er sprake behoefte te zijn van een functionele ondergeschiktheid, komt de Voorzitter, in het licht van artikel 1, aanhef en lid 6, alsmede artikel 6.3, aanhef en onder b3, van de planvoorschriften, op voorhand niet onjuist voor. Hierbij wordt tevens in aanmerking genomen de opzet van woningen in de directe omgeving van het bouwplan, waaronder de woning van verzoeker, bestaande uit een hoofdgebouw en een aanbouw aan de achterzijde, waarin woonfuncties zijn voorzien.
2.4.    Gelet hierop en de betrokken belangen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005
328.