ECLI:NL:RVS:2005:AT0578

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407120/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling voor woningbouw in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2004. Het hoger beroep betreft de bouwvergunning en vrijstelling die op 29 maart 2000 door het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam is verleend aan Rapenburg Appartementenbouw B.V. voor het oprichten van een gebouw met drie woningen en een bedrijfsruimte. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het dagelijks bestuur heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard en de beslissing van het dagelijks bestuur vernietigd. Het dagelijks bestuur heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 februari 2003 ongegrond is verklaard.

Vervolgens heeft het dagelijks bestuur op 29 augustus 2002 opnieuw vrijstelling en bouwvergunning verleend voor een gebouw op hetzelfde perceel. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van dit beroep kennis te nemen. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur na de eerdere uitspraak van 12 februari 2003 nog geen nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit van 14 maart 2003 een primair besluit is, en het beroep van appellanten is niet-ontvankelijk verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellanten niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellanten en is gelast dat de gemeente Amsterdam het griffierecht vergoedt. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 16 maart 2005.

Uitspraak

200407120/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het  dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2000 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Rapenburg Appartementenbouw B.V."(hierna: Rapenburg B.V.) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw voor drie woningen en een afzonderlijke bedrijfsruimte op het perceel gelegen naast het gebouw Rapenburg 43/45/47 te Amsterdam.
Bij besluit van 15 november 2000 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing vernietigd.
Het hiertegen door het dagelijks bestuur ingestelde hoger beroep heeft de Afdeling bij uitspraak van 12 februari 2003, no.
200202511/1, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 augustus 2002 naar aanleiding van de op 15 juli 2002 ingediende aanvraag heeft het dagelijks bestuur aan Rapenburg B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw op het terrein gelegen naast het gebouw Rapenburg 43/45/47 met de bestemming daarvan tot drie woningen en een bedrijfsruimte.
Bij besluit van 14 maart 2003 naar aanleiding van de op 26 september 2002 ingediende aanvraag heeft het dagelijks bestuur aan Rapenburg B.V. vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) bouwvergunning verleend voor het bouwen in afwijking van het besluit van 29 augustus 2002, waarbij de afwijking bestaat uit een uitbreiding van de bedrijfsruimte op de bestemming "Tuinen en erven".
Tegen laatstgenoemd besluit hebben appellanten beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 12 juli 2004, verzonden op 14 juli 2004, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het daartegen ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 24 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 september 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 oktober 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het dagelijks bestuur. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. S.M. van Velsen, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. B. Smit, ambtenaar van het stadsdeel, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De Afdeling stelt allereerst vast dat het dagelijks bestuur na de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2003, no.
200202511/1, nog geen nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen.
De omstandigheid dat het primaire besluit van 29 maart 2000 inmiddels is ingetrokken, neemt, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), niet weg dat op het dagelijks bestuur de verplichting berust alsnog te beslissen.
2.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit van 14 maart 2003 een primair besluit is, aangezien het de eerste reactie is van het dagelijks bestuur op de aanvraag om bouwvergunning en vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO van 26 september 2002.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, met name de ter zitting getoonde bouwtekeningen, stelt de Afdeling verder vast dat het besluit van 14 maart 2003 ziet op een bouwplan dat wijzigingen van ondergeschikte aard bevat ten opzichte van het bouwplan van 20 september 1999, waarop bij voornoemd besluit van 29 maart 2000 is beslist.
Het dagelijks bestuur dient, zoals hiervoor overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen in de nog lopende procedure tegen het besluit van 29 maart 2000.
Gelet op het vorenstaande, dient het dagelijks bestuur hierbij tevens het besluit van 14 maart 2003 te betrekken, aangezien, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, het bezwaar mede geacht wordt te zijn gericht tegen laatstgenoemd besluit.
2.3.    Nu sprake is van een primair besluit was het beroep derhalve niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft zich echter onbevoegd verklaard. Het hoger beroep is gegrond en de Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.4.    Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2004, AWB 03/5489 WW44;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV.    veroordeelt het  dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 205,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005
328.