ECLI:NL:RVS:2005:AS2173

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403468/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar vergunning onttrekken woning aan bestemming tot bewoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 12 april 2004 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de vergunning die het college van burgemeester en wethouders van Tilburg op 19 februari 2003 heeft verleend aan TBV Wonen voor het onttrekken van een woning aan de bestemming tot bewoning. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft dit bezwaar op 26 mei 2003 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, wat appellanten ertoe heeft aangezet om hoger beroep in te stellen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 september 2004 behandeld. Appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat, hebben hun standpunt toegelicht. De rechtbank had geoordeeld dat de vrees voor precedentwerking en verloedering van de buurt geen persoonlijk belang van appellante 2 opleverde, waardoor zij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. Dit oordeel is door de Afdeling bevestigd, en het hoger beroep van appellante 2 is ongegrond verklaard.

Wat betreft appellante 1 heeft de Afdeling echter geoordeeld dat haar belang bij het besluit rechtstreeks betrokken is, aangezien het de woning betreft die zij bewoont. Het college had haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling heeft het hoger beroep van appellante 1 gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college veroordeeld in de proceskosten. De gemeente Tilburg moet appellante 1 ook het griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 12 januari 2005.

Uitspraak

200403468/1.
Datum uitspraak: 12 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 april 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) aan TBV Wonen vergunning verleend tot het onttrekken van de woning [locatie] te Tilburg aan de bestemming tot bewoning.
Bij besluit van 26 mei 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2004, verzonden op 15 april 2004, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 juni 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Van TBV Wonen is, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen reactie ontvangen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In geschil is de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college het bezwaar van appellanten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.    Wat betreft de ontvankelijkheid van de bezwaren tegen het besluit van 19 februari 2003 voorzover ingediend door [appellante 2] heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat de gestelde vrees voor precedentwerking respectievelijk verloedering van de buurt niet kan worden aangemerkt als een persoonlijk belang waarin [appellante 2] zich zodanig onderscheidt van andere buurtbewoners dat zij als belanghebbende bij het besluit moet worden aangemerkt. Wat in hoger beroep is aangevoerd over het belang van [appellante 2] vormt een herhaling van het in eerste aanleg aangevoerde en leidt niet tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen. Het hoger beroep, ingesteld door [appellante 2], is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
2.3.    Wat betreft de ontvankelijkheid van de bezwaren voorzover ingediend door [appellante 1] overweegt de Afdeling dat het besluit betrekking heeft op de directe woonomgeving van [appellante 1] omdat het de woning betreft die zij bewoont. Mitsdien is haar belang rechtstreeks bij het besluit betrokken en moet zij worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het college heeft de bezwaren voorzover ingediend door [appellante 1] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.    Het hoger beroep, ingesteld door [appellante 1], is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover daarbij het beroep ingesteld door [appellante 1], ongegrond is verklaard. De Afdeling zal dit beroep, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, gegrond verklaren. De bestreden beslissing op bezwaar komt in zoverre eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep, voorzover ingesteld door [appellante 1], gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 april 2004, 03/1373 VEROR, voorzover daarbij het beroep van [appellante 1] ongegrond is verklaard;
III.    verklaart het door [appellante 1] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 26 mei 2003, 1.526/5698, voorzover het bezwaar van [appellante 1] daarbij niet-ontvankelijk is verklaard;
V.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tilburg in de door [appellante 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van (€ 644,00, respectievelijk € 696,11, dus totaal) € 1340,11, waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Tilburg te worden betaald aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091, onder vermelding van het zaaknummer);
VII.    gelast dat de gemeente Tilburg aan [appellante 1] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 321,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Mathot
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005
413.