200809460/1/H3.
Datum uitspraak: 22 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2008 in zaak nr. 07/4684 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid.
Bij besluit van 23 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Duo Properties B.V. (hierna: Duo Properties) vergunning verleend voor het samenvoegen van de woonruimten aan de [locaties] te Amsterdam.
Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2008, verzonden op 19 november 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2008, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.M. Meijerink, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, voor zover thans van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
2.2. [appellante] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur haar bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2007 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat het dagelijks bestuur haar als belanghebbende bij dit besluit had moeten aanmerken. Hiertoe voert [appellante] aan dat zij als huurder en bewoner van [locatie 1] en als bewoner van de woonruimte gelegen onder de samen te voegen woonruimten, een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang heeft. In dit verband stelt [appellante] dat Duo Properties, eigenaar van de samen te voegen woonruimten, inmiddels bij de burgerlijke rechter een vordering tot ontruiming van de door haar gehuurde woonruimte heeft ingesteld. Volgens [appellante] wordt de positie van Duo Properties in die procedure door de verleende vergunning tot samenvoeging versterkt.
Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat haar belang bij het besluit van 23 mei 2007 tegengesteld is aan dat van Duo Properties, zodat niet kan worden gezegd dat zij slechts een afgeleid belang heeft. Ook om die reden is zij belanghebbende bij dit besluit, aldus [appellante].
De uitspraak van de rechtbank verhoudt zich volgens [appellante] bovendien niet met eerdere uitspraken van de Afdeling, waarin belanghebbendheid van de huurder bij vergelijkbare besluiten werd aangenomen. Daar komt volgens haar bij dat huurders bij besluiten tot het verlenen van een splitsingsvergunning als belanghebbenden zouden moeten worden aangemerkt, en dat niet valt in te zien waarom belanghebbendheid van huurders bij besluiten tot het verlenen van een samenvoegingsvergunning niet eveneens kan worden aangenomen.
Verder heeft de rechtbank volgens [appellante] miskend dat ook uit de artikelen 36 en 37 van de Huisvestingswet voortvloeit dat zij als belanghebbende bij het besluit van 23 mei 2007 had moeten worden aangemerkt. Deze artikelen schrijven immers voor dat de gebruiker van woonruimte waarop de aanvraag voor vergunningverlening ziet, een afschrift van die aanvraag ontvangt en dat aan deze de mogelijkheid wordt geboden tot het inzien van de bij de aanvraag overgelegde gegevens en het kenbaar maken van zijn zienswijze. Volgens [appellante] moet het er daarom voor worden gehouden dat voor de huurder van de betreffende woonruimte eveneens bezwaar open staat tegen het op de aanvraag van de eigenaar genomen besluit.
Tot slot stelt [appellante] dat zij de afzonderlijke woonruimten op de begane grond en de eerste verdieping van het pand aan de [locatie 1] als één woning gebruikt. Dit gebruik conflicteert volgens haar met de door Duo Properties gewenste samenvoeging van de eerste en tweede verdieping, zodat zij ook om die reden als belanghebbende moet worden aangemerkt.
2.2.1. Met de rechtbank wordt overwogen dat voor de beoordeling of [appellante] als huurder belanghebbende is bij het besluit van 23 mei 2007, bepalend is in hoeverre de samenvoegingsvergunning van invloed is op haar woonsituatie. De samenvoegingsvergunning voorziet in publiekrechtelijke toestemming om afzonderlijke woonruimten samen te voegen. De aan Duo Properties verleende vergunning eerbiedigt evenwel het woonrecht van [appellante] en brengt geen wijziging in haar woonsituatie. Ook zijn aan de verlening van de vergunning geen voorwaarden gesteld die van invloed zijn op de feitelijke woonsituatie van [appellante] of de bescherming die zij als huurder geniet. In zoverre wordt zij door het verlenen van deze vergunning niet rechtstreeks in haar belang geraakt. Uit het voorgaande volgt tevens, anders dan [appellante] kennelijk meent, dat in dit verband niet van belang is dat zij de afzonderlijke woningen op de begane grond en de eerste verdieping van het pand aan de [locatie 1] als één woning gebruikt.
Dat, zoals [appellante] stelt, Duo Properties inmiddels een vordering tot ontruiming van de door haar gehuurde woonruimte heeft ingesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Artikel 7:274 van het Burgerlijk Wetboek voorziet in een zelfstandig beoordelingskader voor vorderingen tot ontruiming van woonruimte. Dit artikel biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat bij de rechterlijke beoordeling van een dergelijke vordering, gewicht toekomt aan de omstandigheid dat aan de eigenaar van de betreffende woonruimte een samenvoegingsvergunning is verleend.
Nu het verlenen van de samenvoegingsvergunning het woonrecht van [appellante] eerbiedigt en haar woonsituatie ongewijzigd laat, kan evenmin worden staande gehouden dat zij bij het besluit van 23 mei 2007 een aan het belang van Duo Properties tegengesteld belang heeft.
Ook de verwijzing naar eerdere uitspraken van de Afdeling baat [appellante] niet. De door haar aangehaalde uitspraak van 12 januari 2005 (zaak nr.
200403468/1) betrof geen samenvoegingsvergunning, maar een vergunning tot onttrekking van woonruimte aan de bestemming tot bewoning. De bewoner van de desbetreffende woonruimte werd door dat besluit rechtstreeks in haar belangen getroffen, nu dit betrekking had op haar directe woonomgeving en gelet op de ruimtelijke gevolgen van die vergunningverlening.
De zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2008 (zaak nr.
200706435/1) is met het voorliggende geval evenmin vergelijkbaar, reeds omdat de huurder in die zaak zelf één van de aanvragers van een onttrekkingsvergunning was en om die reden belanghebbende bij het besluit op die aanvraag.
De omstandigheid dat het verlenen van de samenvoegingsvergunning niet van invloed is op de woonsituatie van [appellante] en geen ruimtelijke gevolgen heeft, brengt mee dat zij ook in haar hoedanigheid van bewoner van de woonruimte gelegen onder de samen te voegen woonruimten geen rechtstreeks bij het besluit van 23 mei 2007 betrokken belang heeft.
Voor zover [appellante] heeft betoogd dat een samenvoegingsvergunning vergelijkbaar is met een splitsingsvergunning en een huurder bij een besluit op een niet door hem ingediende aanvraag om laatstgenoemde vergunning als belanghebbende moet worden aangemerkt, mist dit betoog feitelijke grondslag. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 25 juli 2007 in zaak nr.
200608492/1), is immers ook bij de beoordeling of een huurder belanghebbende is bij het besluit op een aanvraag van de woningeigenaar om een splitsingsvergunning, bepalend in hoeverre die vergunning van invloed is op de woonsituatie.
Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat ook uit de artikelen 36 en 37 van de Huisvestingswet niet voortvloeit dat zij als belanghebbende bij het besluit van 23 mei 2007 moet worden aangemerkt. Deze artikelen zien hoofdzakelijk op de vergaring van informatie ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning. Zij bieden op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de huurder van woonruimte, door het besluit op een door de eigenaar daarvan ingediende aanvraag om een samenvoegingsvergunning rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen.
2.2.2. Gelet op het vorenoverwogene heeft [appellante] geen rechtstreeks bij het besluit van 23 mei 2007 betrokken belang, zodat zij niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Het dagelijks bestuur heeft haar bezwaar tegen dit besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. de Winter, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Winter
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009