ECLI:NL:RVS:2004:AR8009

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404708/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.A. Hoovers-Backaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluiting van de Molenstraat in Oisterwijk ten behoeve van tijdelijke stalling van woonwagens

In deze zaak gaat het om een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, dat op 25 juni 2002 is genomen. Dit besluit hield in dat de Molenstraat ter hoogte van het parkeerterreintje nabij camping de Bosfazant afgesloten zou worden voor al het doorgaand verkeer van 30 juni 2002 tot en met 10 juli 2002. De afsluiting was bedoeld voor de tijdelijke stalling van woonwagens van kermisexploitanten. Appellanten, die zich vertegenwoordigd hadden door hun advocaat, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 14 mei 2003.

De rechtbank Breda heeft op 22 april 2004 het beroep van appellanten niet-ontvankelijk verklaard, wat hen ertoe bracht om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 25 november 2004 werd de zaak behandeld, waarbij de appellanten en het college aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat appellanten geen processueel belang meer hadden, omdat het verkeersbesluit inmiddels was verlopen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien het procesbelang was vervallen door het verstrijken van de termijn van het verkeersbesluit.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond was en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin, waarbij de leden van de enkelvoudige kamer de uitspraak hebben vastgesteld.

Uitspraak

200404708/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], h.o.d.n. "Camping de Bosfazant", wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 april 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk.
1.    Procesverloop
Bij verkeersbesluit van 25 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk (hierna: het college) besloten tot afsluiting van de Molenstraat ter hoogte van het parkeerterreintje nabij camping de Bosfazant tot aan de kruising met de Waterhoefstraat voor al het doorgaand verkeer van zondag 30 juni 2002, 20.00 uur tot en met woensdag 10 juli 2002, 18.00 uur ten behoeve van de tijdelijke stalling van woonwagens van kermisexploitanten.
Bij besluit van 14 mei 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar, voor zover van belang, ongegrond verklaard verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2004, verzonden op 28 april 2004, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 juni 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2004, waar [een der appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. G. Janssen, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.F. Beukema-Veldkamp, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten geen processueel belang meer hebben en derhalve niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun beroep.
2.2.    Het beroep en hoger beroep van appellanten is er uitsluitend op gericht een principieel rechterlijk oordeel te verkrijgen over mogelijke toekomstige besluitvorming van het college inzake eenzelfde verkeersbesluit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is de bestuursrechter alleen in het kader van een geschil met betrekking tot een besluit tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen. Waar een dergelijk geschil niet (langer) bestaat, kan van de rechter geen uitspraak worden gevraagd, ook niet als het gaat om de beantwoording van een rechtsvraag van principiële betekenis. De Afdeling merkt hierbij op dat het hier niet gaat om een jaarlijks terugkerende plaatsing van woonwagens op deze locatie, maar om een eenmalig gekozen oplossing.
De omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming kan in een situatie als de onderhavige tot het oordeel leiden dat nog belang bestaat bij het hoger beroep. Daarvoor is echter vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat daadwerkelijk schade is geleden als gevolg van dat besluit. Appellanten hebben reeds in hun beroep bij de rechtbank gesteld door omzetverlies € 10.000,00 aan schade te hebben geleden. Hetgeen zij in eerste aanleg en in hoger beroep ter onderbouwing daarvan hebben aangedragen maakt echter in geen enkel opzicht aannemelijk dat zij ten gevolge van het verkeersbesluit van 25 juni 2002 daadwerkelijk die schade hebben geleden.
2.3.    Met betrekking tot het betoog dat de rechtbank ten onrechte geen grond aanwezig heeft geacht om tot een proceskostenveroordeling over te gaan, overweegt de Afdeling dat in de onderhavige zaak het procesbelang hangende beroep niet is vervallen door een tegemoetkomen aan appellanten door het college, maar door het verstrijken van de termijn waarbinnen het verkeersbesluit van kracht was. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien om het college in de proceskosten te veroordelen.
2.4.    Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Hoovers-Backaert, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Hoovers-Backaert
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004
367.