200308409/1.
Datum uitspraak: 8 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 november 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Laren.
Bij besluit van 3 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Laren (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de (aanleg)werkzaamheden ten behoeve van de herinrichting van het sportcomplex aan het Schuilkerkpad te Laren, omdat voor die werkzaamheden, voor zover nodig, vergunningen zijn verleend.
Bij besluit van 30 juli 2002 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard voor zover de indieners niet wonen aan het Schuilkerkpad, de Slangenweg ten zuiden van het kruispunt met de Korenschoof, ‘t Tuintje ten zuiden van het kruispunt met de Korenschoof, en ’t Schepeltje ten zuiden van het adres no. 12, de bezwaren - voor zover ontvankelijk – ongegrond verklaard en het besluit van 3 januari 2002 ongewijzigd gehandhaafd.
Bij uitspraak van 5 november 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 11 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.A. Dupree, advocaat te Hilversum, en het college, vertegenwoordigd door C.C.W. van Rooijen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is gehoord de Sportvereniging Laren 99, vertegenwoordigd door B. Stam.
2.1. Ter zitting is het hoger beroep ingetrokken, voor zover dit is ingediend door degenen die niet wonen aan het Schuilkerkpad, de Slangenweg ten zuiden van het kruispunt met de Korenschoof, ‘t Tuintje ten zuiden van het kruispunt met de Korenschoof, en ’t Schepeltje ten zuiden van het adres no.12.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat voor de werken en werkzaamheden, die in overeenstemming zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “De Weesboom”, een aanlegvergunning was vereist en dat het college, bij gebreke van een dergelijke vergunning, bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
De Afdeling stelt vast dat dit betoog uitsluitend betrekking heeft op de werken en werkzaamheden die zijn gericht op de herschikking van de voetbalvelden, de verplaatsing van twee tennisbanen en de herschikking/aanleg van de overige 155 parkeerplaatsen.
2.3. Dit betoog faalt. Bij uitspraak van heden, inzake nr.
200308362/1, heeft de Afdeling geoordeeld dat, nu die werkzaamheden niet vallen onder de uitzonderingsbepaling van artikel 21, zevende lid, van de planvoorschriften, het verboden is deze uit te voeren zonder of in afwijking van een door het college verleende aanlegvergunning, doch dat van dat verbod vrijstelling kan worden verleend. Nu het college bij besluit van 10 augustus 2001 ten behoeve van genoemde werkzaamheden daadwerkelijk vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft verleend, was het college niet bevoegd ter zake handhavend op te treden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2004