ECLI:NL:RVS:2004:AQ8698

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405493/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning woonzorgcomplex Zederik

Op 25 augustus 2004 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door verzoekers tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Zederik, die op 27 mei 2002 een bouwvergunning had verleend voor de oprichting van een woonzorgcomplex. De vergunninghouder had vrijstelling gekregen op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Verzoekers stelden dat deze vergunning onterecht was verleend en hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij de Voorzitter verzochten om een voorlopige voorziening.

De zitting vond plaats op 19 augustus 2004, waar het college vertegenwoordigd was door ambtenaren en de wethouder. De vergunninghouder was ook aanwezig, bijgestaan door een gemachtigde. Verzoekers waren afwezig, maar hadden hun afwezigheid gemeld. De Voorzitter overwoog dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend, vooral wanneer de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het beroep ongegrond heeft verklaard.

De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de bouwvergunning in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De bouw van het woonzorgcomplex paste binnen het vigerende bestemmingsplan en eventuele overschrijdingen van de maximaal toelaatbare hoogte konden worden verholpen met een vrijstelling. Gezien deze overwegingen werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200405493/2.
Datum uitspraak: 25 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 3 mei 2004 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Zederik.
1.    Procesverloop
Bij besluit van  27 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zederik (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonzorgcomplex op het perceel kadastraal bekend gemeente Zederik (kern Hei- en Boeicop), sectie […], no. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluiten van 26 en 27 februari 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en besloten met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor bovengenoemd bouwplan.
Bij uitspraak van 3 mei 2004, verzonden op 27 mei 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 2 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2004, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 augustus 2004, waar het college, vertegenwoordigd door J.P. Rombout, ambtenaar van de gemeente, H. van Dieren, wethouder en drs. G.M. van Eck, werkzaam bij het adviesbureau voor Ruimtelijk Beleid, Ontwikkeling en Inrichting, is verschenen. Voorts is vergunninghouder, in persoon aanwezig en bijstaan door mr. L.J. van Pelt, gemachtigde, daar gehoord.
Verzoekers zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.2.    In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de bouwvergunning uiteindelijk in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
2.3.    Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de bouw van een woonzorgcomplex ter plaatse past binnen het vigerende bestemmingsplan “Kernen” en, voor zover het bouwplan al in strijd is met het planvoorschrift ter zake van de maximaal toelaatbare hoogte, een eventuele overschrijding van maximaal toelaatbare hoogte beperkt is en daarvoor zonodig vrijstelling kan worden verleend.
2.4.    Gelet hierop en de betrokken belangen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004
328.