ECLI:NL:RVS:2004:AQ1115

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307225/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning kindercentrum door college van burgemeester en wethouders Den Haag

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een vergunningaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag voor het in stand houden van een kindercentrum aan de Stationsweg 170. De aanvraag werd ingediend door de besloten vennootschap 'Familia Maxima B.V.', die op 21 februari 2002 door het college werd afgewezen. Het college baseerde deze afwijzing op het feit dat een eerder verleende vergunning aan de Stichting Vill'ABB was ingetrokken vanwege structurele tekortkomingen in de organisatie. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van Familia Maxima B.V. ongegrond, waarna het hoger beroep bij de Raad van State volgde.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat Familia Maxima B.V. niet voldeed aan de eisen van de Verordening op de kindercentra 1995. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de verwevenheid tussen de besturen van de Stichting Vill'ABB en Familia Maxima B.V. een belangrijke factor was in de beslissing van het college. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld dat de vergunning terecht was geweigerd, omdat er onvoldoende bewijs was dat de organisatie van het kindercentrum verbeterd was.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 juli 2004.

Uitspraak

200307225/1.
Datum uitspraak: 14 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te Den Haag, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap "Familia Maxima B.V.", gevestigd te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 oktober 2003 in het geding tussen:
Familia Maxima B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) een aanvraag van de besloten vennootschap "Familia Maxima B.V." (hierna: Familia Maxima B.V.) om een vergunning ten behoeve van het in stand houden van een kindercentrum aan de Stationsweg 170 te Den Haag, afgewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2002 heeft het college het daartegen door Familia Maxima B.V. gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 oktober 2003, verzonden op 30 oktober 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door Familia Maxima B.V. ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Familia Maxima B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 november 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 18 maart 2004 heeft appellant aangegeven dat Familia Maxima B.V. in staat van faillissement is verklaard, met benoeming van appellant als curator. Ter zitting heeft appellant aangegeven dat hij het hoger beroep van Familia Maxima B.V. overneemt.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2004, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Schmal, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 21 februari 2002, zoals gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar, heeft het college afwijzend beslist op de aanvraag voor een, op naam van de Stichting Vill'ABB en/of Familia Maxima B.V. te stellen, nieuwe houdersvergunning van het kindercentrum aan de Stationsweg 170. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat een eerder aan Stichting Vill'ABB verleende houdersvergunning van het kindercentrum aan de Stationsweg 170 was ingetrokken wegens structurele tekorten aan functionarissen, en het college uit de gegevens niet is gebleken dat inmiddels voldoende functionarissen in dienst zijn. Het college heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat het handhavingsverleden van Stichting Vill'ABB volledig kan worden toegerekend aan Familia Maxima B.V., gezien de verwevenheid van het bestuur van Stichting Vill'ABB en het bestuur van Familia Maxima B.V. en gezien het feit dat niets erop wijst dat de wijze van exploitatie van het kindercentrum onder verantwoordelijkheid van Familia Maxima B.V. anders zal zijn dan voorheen.
2.2. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college, gelet op de onderlinge verwevenheid van het bestuur van Stichting Vill'ABB en het bestuur van Familia Maxima B.V., alsmede de doelstelling van Familia Maxima B.V., terecht het handhavingsverleden van Vill'ABB ten aanzien van de locatie Stationsweg 170 heeft betrokken bij het besluit tot weigering van de vergunning. Hierbij past alleen nog de aantekening dat ter zitting van de Afdeling is gebleken dat de [bestuurders van beide rechtspersonen] niet gehuwd zijn, doch samenwonend. Op dit punt behoeft de aangevallen uitspraak correctie, zij het dat het oordeel over de verwevenheid daar niet anders door wordt.
2.3. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat Familia Maxima B.V. niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan de eisen van de Verordening op de kindercentra 1995 (hierna: de Verordening) zal voldoen, nu niet is gebleken dat de inzet van functionarissen structureel is verbeterd. Uit het hoger-beroepschrift van Familia Maxima B.V. blijkt eerder dat haar standpunt over de inzet van functionarissen nog immer in strijd is met de Verordening. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door Familia Maxima B.V. niet wordt voldaan aan de in of krachtens de Verordening gestelde eisen. Het betoog van Familia Maxima B.V. dat hiertegen is gericht faalt.
2.4. In tegenstelling tot hetgeen Familia Maxima B.V. betoogt is de rechtbank terecht voorbij gegaan aan de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2003, in zaakno. 200203860/1. Het betreft in dat geval een andere kwestie die voor de onderhavige zaak niet relevant is. Ook dit betoog faalt.
2.5. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat het college ten onrechte heeft besloten de vergunning tot het oprichten en in stand houden van het kindercentrum aan de Stationsweg 170 te weigeren.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor aanhouding van de uitspraak, zoals appellant subsidiair heeft verzocht, ziet de Afdeling geen reden, omdat het besluit van 13 februari 2001 gericht aan de Stichting Vill'ABB, intussen tot in hoogste instantie in stand is gebleven en daarom als vaststaand moet worden aangenomen dat artikel 13 van de Verordening werd overtreden.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2004
45-426.