ECLI:NL:RVS:2004:AO2946

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307707/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Lichtenvoorde-West, Herziening 44, Girl Scouting en voorlopige voorziening

Op 29 januari 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Lichtenvoorde-West, Herziening 44, Girl Scouting". Dit bestemmingsplan werd op 17 april 2003 vastgesteld door de gemeenteraad van Lichtenvoorde, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van het plan werd op 21 oktober 2003 verleend door de gedeputeerde staten van Gelderland. Verzoekers hebben op 10 november 2003 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzochten om een voorlopige voorziening, die op 9 januari 2004 ter zitting werd behandeld.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekers waren van mening dat de gekozen locatie voor het activiteitencentrum, dat ten behoeve van de Stichting Girl Scouting Lichtenvoorde zou worden opgericht, niet de juiste was. Zij stelden dat er eerder een andere locatie aan de Delstraat in beeld was geweest, maar dat deze was afgewezen vanwege bedreigingen aan het adres van een raadslid. De verzoekers vonden het onterecht dat het bestemmingsplan was vastgesteld onder deze omstandigheden.

De Voorzitter oordeelde echter dat de gekozen locatie niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat er geen ernstige bezwaren waren tegen het gebruik dat het plan voorstelde. De afstand van het activiteitencentrum tot de woningen van de verzoekers was minimaal 75 meter, en de Voorzitter concludeerde dat de gemeenteraad verschillende locaties had overwogen voordat het plan werd goedgekeurd. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200307707/2.
Datum uitspraak: 29 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2003 heeft de gemeenteraad van Lichtenvoorde, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 april 2003, vastgesteld het bestemmingsplan “Lichtenvoorde-West, Herziening 44, Girl Scouting”.
Bij besluit van 21 oktober 2003, no. RE2003.44394, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 10 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 januari 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Lichtenvoorde, vertegenwoordigd door
ing. G.H. Hiddink, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan maakt het mogelijk een activiteitencentrum op te richten ten behoeve van de Stichting Girl Scouting Lichtenvoorde aan de zandweg ten oosten van het clubgebouw De Blauwe Doffer aan de Oude Aaltenseweg te Lichtenvoorde.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers kunnen zich met dit besluit niet verenigen.
Ter zitting hebben zij gesteld dat hun grootste bezwaar daarin is gelegen, dat een andere locatie, te weten aan de Delstraat, eerst in beeld is geweest. Daarvoor heeft de gemeenteraad niet gekozen omdat bedreigingen zouden zijn geuit en eveneens dreigbrieven naar een raadslid zijn gezonden. Verzoekers achten het niet juist dat ten gevolge van deze dreigementen het bestreden plan is vastgesteld.
2.4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gekozen locatie niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat niet gebleken is dat het plan in strijd met het recht tot stand is gekomen.
Verweerder heeft daarbij overwogen dat het gemeentebestuur verschillende plaatsen voor het activiteitencentrum in ogenschouw heeft genomen, hetgeen uiteindelijk geresulteerd heeft in het bestreden plan. Hiertegen bestaan voor verweerder geen planologische bezwaren.
2.5. Het activiteitencentrum zal op een grasveld/weide worden gebouwd naast het clubgebouw van de vereniging De Blauwe Doffer. In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot “Openbaar groen/kinderspeelterrein”.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de weide door een beplantingsgordel langs de zandweg naar de zuidzijde wordt afgeschermd van het buitengebied. Ten westen van de weide bevinden zich een school en een crossterrein en aan de oostzijde een speeltuin. Aan de noordzijde van de weide staan de woningen van verzoekers aan de dr. Schaepmanstraat.
De afstand van het beoogde activiteitencentrum tot deze woningen bedraagt tenminste 75 meter.
2.6. De Voorzitter overweegt dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet.
Gelet op de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is de Voorzitter niet overtuigd dat deze situatie zich in dit geval voordoet.
De omstandigheid dat aanvankelijk een andere locatie voor het activiteitencentrum door het gemeentebestuur is overwogen, te weten aan de Delstraat, maakt het vorenstaande niet anders. De Voorzitter neemt hierbij mede in aanmerking dat ter zitting niet is gebleken van geuite dreigementen, wat hiervan overigens ook zij.
De Voorzitter is voorts van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de omgeving van het plangebied en de daarin voorkomende functies, het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.7. In hetgeen door verzoekers voor het overige is aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
In verband met het vorenstaande bestaat geen aanleiding het verzoek in te willigen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2004
328.