200307338/2.
Datum uitspraak: 29 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 3 april 2003 heeft de gemeenteraad van Maasdriel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 maart 2003, vastgesteld het bestemmingsplan “[locatie sub 1]”.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 september 2003, no. RE2003.42333, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 29 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 januari 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, is verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Maasdriel, vertegenwoordigd door A.J.B. Smit, ambtenaar der gemeente, daar gehoord.
Verzoeker alsmede [partij] zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het bouwen van een burgerwoning die volledig is aangepast aan de handicap van [partij] (hierna: derde-belanghebbende) op het perceel [locatie sub 1] te [plaats].
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoeker, die op het perceel [locatie sub 2] woont en ter plaatse een paardenhouderij exploiteert, kan zich met dit besluit niet verenigen. In zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft hij gesteld dat de aanvang van de bouw van een burgerwoning binnen de hindercirkel van zijn bedrijf vóórdat de Afdeling op zijn beroep heeft beslist nagenoeg onomkeerbare gevolgen met zich brengt.
2.4. Verweerder acht met de gemeenteraad ten aanzien van de derde-belanghebbende sprake bijzondere omstandigheden van sociaal-medische aard aanwezig, die een uitzondering op zijn beleid dat het buitengebied gevrijwaard dient te blijven van functies die daar niet thuishoren, rechtvaardigen. Verweerder is van mening dat het plan past binnen zijn beleid neergelegd in zijn nota van 23 november 1977 “Met planologisch beleid strijdige bouwplannen waarbij individuele sociale en/of medische aspecten aan de orde komen” (hierna: de nota).
2.5. In het “Streekplan Gelderland 1996”, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 25 september 1996 (hierna te noemen: het streekplan) is vermeld dat het landelijk gebied zoveel mogelijk gevrijwaard wordt van functies die daar niet thuishoren.
Blijkens genoemde nota hanteert verweerder het beleid dat voor het billijken van een uitzondering op het beleid is vereist dat zich uitzonderlijke sociale en/of medische argumenten voordoen en geen redelijk alternatieve oplossing kan worden gevonden. Een aspect als de gehechtheid ter plaatse kan als zodanig niet als een voldoende argument worden gehanteerd, aldus de nota.
Voorts blijkt uit de nota dat verweerder als uitgangspunt neemt dat zulke zwaarwegende factoren van sociaal psychologische en/of medische aard moeten gelden, dat bij weigering van de gevraagde medewerking het welzijn van de betrokkene danwel het betrokken gezin in lichamelijk, geestelijk en/of sociaal opzicht in ernstige mate bedreigd of geschaad lijkt te worden.
2.6. Gelet op de stukken alsmede het verhandelde ter zitting heeft de Voorzitter geen twijfel dat een medische noodzaak tot een aangepaste woning voor de derde-belanghebbende aanwezig is.
De Voorzitter is er echter op voorhand niet van overtuigd dat zich ten aanzien van de derde-belanghebbende zo uitzonderlijke sociale omstandigheden, zoals omschreven in de nota, voordoen, dat een uitzondering op het streekplanbeleid gerechtvaardigd is. Hierbij neemt de Voorzitter tevens in aanmerking dat blijkens de stukken het zoeken naar een redelijke alternatieve oplossing zich beperkt heeft tot de mogelijkheid tot het aanpassen van de bestaande woning van de derde-belanghebbende. Een alternatieve bouwplaats in of bij een bestaande kern is niet overwogen.
2.7. In verband met het vorenstaande ziet de Voorzitter thans aanleiding om het bestreden besluit te schorsen teneinde onomkeerbare gevolgen in de periode hangende de bodemprocedure te voorkomen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 9 september 2003, no. RE2003.42333;
II. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2004