ECLI:NL:RVS:2003:AN9775

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306334/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit gemeenteraad Ede inzake bestemmingsplan Ede-Centrum, Omgeving Zonneberg

Op 5 december 2003 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een aantal verzoekers tegen het besluit van de gemeenteraad van Ede, dat op 19 december 2002 was genomen, waarbij een partiële herziening van het bestemmingsplan "Ede-Centrum, Omgeving Zonneberg" was vastgesteld. Dit besluit was genomen op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Ede.

De verzoekers hebben op 23 september 2003 beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeenteraad en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 25 november 2003 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekers vertegenwoordigd waren door hun gemachtigde, mr. F. Scheffer, en de gemeenteraad van Ede was vertegenwoordigd door J.W. Dorresteijn. De verweerder, het college van gedeputeerde staten van Gelderland, was niet verschenen.

In zijn overwegingen heeft de Voorzitter vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een parkeervoorziening bij het pand De Zonneberg. De verzoekers hebben betwist dat de aanleg van de parkeerplaatsen noodzakelijk is en hebben aangevoerd dat dit in strijd is met de beschrijving in het bestemmingsplan. Ook hebben zij gewezen op discrepanties tussen de plankaart en de inspraakafspraken met het gemeentebestuur.

De Voorzitter heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van de provincie Gelderland, dat goedkeuring verleende aan het bestemmingsplan, geschorst dient te worden. Dit om onomkeerbare gevolgen te voorkomen in de periode dat de bodemprocedure loopt. Tevens is de provincie Gelderland veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers en is het griffierecht vergoed.

De uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en dat er in de bodemprocedure nader onderzoek zal moeten plaatsvinden naar de feitelijke situatie en de afspraken omtrent de inrichting van het plangebied.

Uitspraak

200306334/2.
Datum uitspraak: 5 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2002 heeft de gemeenteraad van Ede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 november 2002, vastgesteld de partiële herziening bestemmingsplan “Ede-Centrum, Omgeving Zonneberg”.
Bij besluit van 22 juli 2003, no. RE2003.7596, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij fax-bericht van 23 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij fax-bericht van 23 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 november 2003, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. F. Scheffer, gemachtigde, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Ede, vertegenwoordigd door J.W. Dorresteijn, ambtenaar der gemeente, daar gehoord.
Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor de aanleg van een parkeervoorziening bij het pand De Zonneberg op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers hebben de noodzaak tot aanleg van de parkeerplaatsen betwist en aangevoerd dat de aanleg in strijd is met de beschrijving in hoofdlijnen zoals neergelegd in het bestemmingsplan “Ede-Centrum”.
Verzoekers zijn van mening dat ten gevolge van de aanleg van de parkeerplaatsen kostbaar groen voor de wijk verloren gaat.
Voorts zijn verzoekers van mening dat verweerder op onjuiste wijze hun bedenkingen heeft weerlegd met betrekking tot de discrepantie tussen de in het kader van de inspraak gemaakte afspraken met het gemeentebestuur en de vertaling daarvan op de plankaart. Tevens hebben verzoekers gewezen op de discrepantie tussen de plankaart en de doorsnede bij het bestemmingsplan en de huns inziens onjuiste kadastrale ondergrond van de plankaart.
Verzoekers hebben verder gewezen op de afspraak met het gemeentebestuur met betrekking tot de zogeheten “achterommetjes”.
2.4. De Voorzitter is van oordeel dat artikel 18, vierde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Ede-Centrum”, welke planvoorschriften van overeenkomstige toepassing zijn op het voorliggende plan, niet de directe verplichting met zich brengt op eigen terrein in de parkeerbehoefte te voorzien, aangezien geen sprake is van een nieuwe danwel een uitbreiding van de bestaande kantoorfunctie van het pand Zonneberg.
Het vorenstaande laat echter onverlet dat het plan past binnen het provinciaal beleid dat bij kantoorlocaties wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein.
Daarnaast neemt de Voorzitter in aanmerking dat de in het bestemmingsplan “Ede-Centrum” opgenomen beschrijving in hoofdlijnen, die van overeenkomstige toepassing is op het voorliggende plan, er niet toe dwingt alle groen in het plangebied te behouden.
De Voorzitter is echter van oordeel dat in de bodemprocedure nader onderzoek dient plaats te vinden naar de feitelijke situatie ter plaatse, met name naar de vraag of de situering van de parkeerplaatsen op de minst bezwaarlijke wijze heeft plaatsgevonden, alsmede naar de afspraken omtrent de inrichting van het plangebied in relatie tot de tuinen van verzoekers.
2.5. Onder deze omstandigheden ziet de Voorzitter thans aanleiding om het bestreden besluit te schorsen teneinde onomkeerbare gevolgen in de periode hangende de bodemprocedure te voorkomen.
2.6. Verweerder dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 22 juli 2003, no. 2003.7596;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 766,96, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan verzoekers;
III. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2003
328.