ECLI:NL:RVS:2003:AN9775
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- J.C.K.W. Bartel
- A.L.M. Steinebach-de Wit
- Rechtspraak.nl
Schorsing van besluit gemeenteraad Ede inzake bestemmingsplan Ede-Centrum, Omgeving Zonneberg
Op 5 december 2003 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een aantal verzoekers tegen het besluit van de gemeenteraad van Ede, dat op 19 december 2002 was genomen, waarbij een partiële herziening van het bestemmingsplan "Ede-Centrum, Omgeving Zonneberg" was vastgesteld. Dit besluit was genomen op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Ede.
De verzoekers hebben op 23 september 2003 beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeenteraad en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 25 november 2003 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekers vertegenwoordigd waren door hun gemachtigde, mr. F. Scheffer, en de gemeenteraad van Ede was vertegenwoordigd door J.W. Dorresteijn. De verweerder, het college van gedeputeerde staten van Gelderland, was niet verschenen.
In zijn overwegingen heeft de Voorzitter vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een parkeervoorziening bij het pand De Zonneberg. De verzoekers hebben betwist dat de aanleg van de parkeerplaatsen noodzakelijk is en hebben aangevoerd dat dit in strijd is met de beschrijving in het bestemmingsplan. Ook hebben zij gewezen op discrepanties tussen de plankaart en de inspraakafspraken met het gemeentebestuur.
De Voorzitter heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van de provincie Gelderland, dat goedkeuring verleende aan het bestemmingsplan, geschorst dient te worden. Dit om onomkeerbare gevolgen te voorkomen in de periode dat de bodemprocedure loopt. Tevens is de provincie Gelderland veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers en is het griffierecht vergoed.
De uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en dat er in de bodemprocedure nader onderzoek zal moeten plaatsvinden naar de feitelijke situatie en de afspraken omtrent de inrichting van het plangebied.