200303899/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2003, in zaak no. 200202618/1.
Bij uitspraak van 29 april 2003, in zaak no. 200202618/1, heeft de Afdeling de beroepen tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 9 april 2002, kenmerk 2002/14110, waarbij is beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan “Markt-Maas” van de gemeente Maastricht, ongegrond verklaard. De uitspraak van de Afdeling van 29 april 2003 is aan deze uitspraak gehecht.
Verzoeker heeft bij brief van 13 mei 2003, ingekomen bij de Raad van State op 14 mei 2003, onder meer verzocht de uitspraak te herzien.
Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2003, waar verzoeker in persoon is verschenen. Voorts zijn gehoord het college van gedeputeerde staten van Limburg, vertegenwoordigd door mr. G.L. Kluter, ambtenaar van de provincie Limburg, de gemeenteraad van Maastricht, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Verheijden, ambtenaar van de gemeente alsmede [derde belanghebbende].
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Verzoeker heeft aangevoerd dat na de behandeling van het beroep op de zitting van 17 april 2003 is gebleken dat er geluidsmetingen voor de [locatie] zijn verricht, welke naar zijn mening niet overeenkomen met de werkelijkheid. Eerst na de zitting van 17 april 2003 heeft verzoeker de beschikking kunnen krijgen over de resultaten van de geluidsmetingen.
Verzoeker is van mening dat, indien deze resultaten bekend waren geweest, dit tot een andere uitspraak zou hebben geleid.
2.3. De Afdeling stelt voorop dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Vaststaat dat verzoeker in het kader van de procedure, die heeft geleid tot de uitspraak van 29 april 2003, geen bezwaren betreffende de geluidsbelasting van de Gubbelstraat naar voren heeft gebracht.
Weliswaar is tijdens de zitting van 17 april 2003 de [locatie] aan de orde geweest, doch dit betrof de bezwaren van de derde-belanghebbende, die bovendien de verkeersbelasting en niet de geluidsbelasting van die straat betroffen.
De omstandigheid dat bij verzoeker eerst na de zitting van 17 april 2003 bezwaren betreffende de geluidsbelasting van de [locatie] zijn gerezen en hij vervolgens de beschikking heeft gekregen over de resultaten van de geluidsmetingen van de [locatie], kan niet worden aangemerkt als een feit of omstandigheid in de betekenis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het middel van herziening strekt er niet toe het debat te heropenen indien een partij in de voorafgaande procedure heeft nagelaten bepaalde beroepsgronden naar voren te brengen.
2.4. Voorts heeft verzoeker, onder verwijzing naar de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 13 augustus 2002, no. 200202616/2, ter zake van het door verzoeker ingediende verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening betreffende bovengenoemd goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg, betoogd dat de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2003 niet strookt met de uitspraak van de Voorzitter.
2.5. De Afdeling is van oordeel dat herziening een buitengewoon rechtsmiddel betreft, dat er in beginsel toe strekt een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Vanwege het restrictieve kader van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen derhalve slechts aangelegenheden van feitelijke aard een rol spelen. Zulks betekent onder meer dat een vermeende onjuiste rechtsopvatting niet kan dienen als grond voor herziening.
Nu ook in zoverre geen sprake is van een feit of een omstandigheid in de betekenis van genoemd artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht, kan het verzoek in zoverre ook niet slagen.
2.6. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2003