ECLI:NL:RVS:2003:AH8986

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200214/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissingen van de Raad van Bestuur van het Academisch Medisch Centrum en de Decaan van de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 juli 2003 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen beslissingen van de Raad van Bestuur van het Academisch Medisch Centrum en de Decaan van de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam. De uitspraak volgt op een eerdere beslissing van 12 december 2001, waarin het hoger beroep van de appellant gegrond werd verklaard en eerdere beslissingen op bezwaar werden vernietigd. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Decaan, dat hem de toegang tot het onderwijs ontzegde, en vorderde schadevergoeding voor de geleden schade als gevolg van deze beslissing.

De appellant stelde dat hij schade had geleden, waaronder gemiste inkomsten als basisarts en kosten voor zijn studie. Echter, de Afdeling oordeelde dat de appellant zijn schade niet voldoende had onderbouwd. De gestelde immateriële schade als gevolg van negatieve publiciteit werd ook niet erkend, omdat er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen de schade en het besluit van de Decaan.

Uiteindelijk werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van schadeclaims in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

200200214/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats] [land],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 14 februari 2001 in het geding tussen:
appellant
en
1. de Raad van Bestuur van het Academisch Medisch Centrum, en
2. de Decaan van de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit van
Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 12 december 2001 inzake no. 200102451/1, heeft de Afdeling het door appellant ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd, onder gegrondverklaring van de door appellant ingestelde beroepen de door de Raad van Bestuur van het Academisch Medisch Centrum (hierna: de Raad van Bestuur) en de Decaan van de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam (hierna: de Decaan) genomen beslissingen op bezwaar van 14 juli 2000 respectievelijk 13 juli 2000 vernietigd, het besluit van de Decaan van 15 maart 2000 herroepen en het door appellant tegen de beslissing van de Raad van Bestuur van 14 maart 2000 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Voorts is met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek heropend ter voorbereiding van een uitspraak omtrent de door appellant gevorderde schadevergoeding. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij telefaxbericht van 27 augustus 2002 heeft appellant zijn verzoek om schadevergoeding nader onderbouwd. Dit telefaxbericht is aangehecht.
Bij brief van 7 oktober 2002 heeft de Decaan een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 februari 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan mr. M. de Miranda, advocaat te Amsterdam, en de Decaan en de Raad van Bestuur, vertegenwoordigd door mr. W.Th. Snoek, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij de beslissing op bezwaar van 14 juli 2000 heeft de Decaan zijn besluit van 15 maart 2000, waarbij appellant de verdere toegang tot het onderwijs, daaronder mede begrepen het afleggen van tentamens en examens, is ontzegd, gehandhaafd. Bij genoemde uitspraak van 12 december 2001 heeft de Afdeling - voorzover thans van belang - dit besluit herroepen, aangezien dit onbevoegdelijk is genomen. Appellant stelt als gevolg van het besluit schade te hebben geleden, te weten gemiste inkomsten als basisarts, kosten in verband met het voortzetten van zijn co-schappen in Wenen, betaald collegegeld, immateriële schadevergoeding en de nog ontstane kosten indien hij zijn studie aan de Universiteit van Amsterdam zal mogen afronden, in totaal een bedrag van € 250.000,00.
2.2. Nog daargelaten of de door appellant gestelde vermogensschade in alle opzichten aan het besluit van de Decaan kan worden toegerekend, moet worden vastgesteld dat appellant - hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld - de schade noch cijfermatig noch anderszins heeft onderbouwd. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk dat schade is geleden, laat staan tot het gestelde bedrag. Ten aanzien van de door appellant gestelde immateriële schade als gevolg van de negatieve publiciteit geldt, dat - naar de Decaan heeft gesteld en door appellant niet is weersproken - eventuele publicaties niet door of vanwege de Decaan hebben plaatsgevonden en deze evenmin op andere wijze over de onderhavige procedure in de publiciteit is getreden, zodat het vereiste causaal verband tussen de gestelde schade en het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit ontbreekt.
2.3. Het verzoek om toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2003
284.