200205233/1.
Datum uitspraak: 16 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 24 januari 2002 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 januari 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Kanaaloevers Welgelegen-Haven".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 juli 2002, nr. RE2002.14923, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij faxbericht van 27 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld.
De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 september 2002.
Bij brief van 11 november 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Apeldoorn alsmede van de Stichting Protestants Christelijk Basisonderwijs. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, is verschenen. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
Voorts is gehoord de gemeenteraad van Apeldoorn, vertegenwoordigd door N.J. Jansen en H.J.L. Selen, beiden ambtenaar der gemeente, de Stichting Protestants Christelijk Basisonderwijs, vertegenwoordigd door
drs. G. Nijmeijer, directeur, alsmede de commanditaire vennootschap "Landgoed Welgelegen C.V.", vertegenwoordigd door C.L. Braakman, directeur.
2.1. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied tussen het Apeldoornse Kanaal, de Halstraat en de Deventerstraat.
Doel van het plan is de realisering van woonbebouwing, kleinschalige bedrijven en kantoren, een basisschool en groen- en recreatieve voorzieningen.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellante stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij exploiteert aan de [locatie] twee automobielbedrijven.
Op grond van het bestemmingsplan "Welgelegen-Midden" is aan het perceel van appellante de bestemming "Bedrijven en handel" toegekend.
In het voorliggende plan is aan het perceel de bestemming "Woondoeleinden" toegekend.
Appellante is van mening dat het plan economisch niet uitvoerbaar is, aangezien de economische uitvoerbaarheid van het plan staat of valt met de verwerving van haar gronden. De gemeente heeft met de projectontwikkelaar, zijnde de commanditaire vennootschap "Landgoed Welgelegen C.V.", overeenstemming bereikt om de gronden van appellante te verwerven, maar de door de gemeente op basis van onteigening te betalen prijs ten behoeve van de verplaatsing van het bedrijf van appellante is zodanig laag en onjuist ingeschat dat uitvoering van het bestemmingsplan in financieel-economisch opzicht niet meer tot de mogelijkheden behoort.
2.4. Verweerder heeft kennisgenomen van de financiële opzet van de gemeente, waarin uiteen wordt gezet op welke wijze de economische uitvoerbaarheid van het plan geregeld wordt en welke kosten op de projectontwikkelaar verhaald kunnen worden. De onteigeningsprocedure is hierin betrokken. De overgelegde gegevens hebben verweerder voldoende aanleiding gegeven om vast te stellen dat het plan economisch uitvoerbaar zal zijn.
2.5. Ingevolge artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 verrichten burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied der gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente. Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan heeft dit onderzoek van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het plan.
Blijkens de Nota van toelichting op dit besluit betreft het daarbij onder meer de financiële uitvoerbaarheid.
In de plantoelichting is omtrent de economische uitvoerbaarheid onder meer vermeld dat in het plangebied zich twee bedrijven bevinden waarvan de verplaatsing nog niet is geregeld. Het uitgangspunt is om in goed overleg tot verplaatsing te komen. Mocht echter blijken dat dat niet lukt, dan staat de gemeente het onteigeningsinstrument ter beschikking. In de ontwikkelings- en realiseringsovereenkomst, welke is gesloten met de projectontwikkelaar, is hiermee rekening gehouden.
2.6. Ter zitting komen vast te staan dat de gemeenteraad het voornemen heeft tot onteigening over te gaan, waartoe inmiddels de procedure is opgestart.
De Afdeling is van oordeel dat nu de gemeenteraad van de in de plantoelichting aangegeven mogelijkheid tot onteigening gebruik maakt, de financiële uitvoerbaarheid voldoende gewaarborgd is.
De omstandigheid dat de gemeente en de projectontwikkelaar thans nog geen definitieve overeenkomst hebben gesloten, doet aan het vorenstaande niet af.
In verband met het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende inzicht bestaat omtrent de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Gelet hierop ziet de Afdeling in het betoog van appellante geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het plan in strijd met artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 heeft goedgekeurd.
2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2003