ECLI:NL:RVS:2003:AF6651

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206877/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, die op 26 november 2002 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde de weigering van de minister om de verblijfsvergunning te verlenen. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij betoogde dat de beleidsbeslissing tot afschaffing van het categoriaal beschermingsbeleid inzake Afghanistan wel degelijk een nieuw feit of omstandigheid vormde, zoals bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State oordeelde echter dat deze beleidsbeslissing niet als nieuw feit kan worden aangemerkt en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de minister de mogelijkheid heeft om zijn besluit aan te passen aan gewijzigd recht, maar dat dit niet van toepassing was in deze zaak. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die door de Staat der Nederlanden dienen te worden vergoed.

Uitspraak

Raad
van State
200206877/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 26 november 2002 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 november 2002, verzonden op 28 november 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de weigering om de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te verlenen, vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 januari 2003 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
2.2. Grief 1 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de beleidsbeslissing tot afschaffing van het categoriaal beschermingsbeleid inzake Afghanistan niet is aan te merken als een nieuw feit of omstandigheid, als bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 augustus 2001, nr. 200103069/1, gepubliceerd in JV 2001/258), dient de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden, als bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000, te worden beantwoord aan de hand van dezelfde criteria als die, welke gelden bij de toepassing van voormeld artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van laatst vermelde bepaling (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 93-94) ziet deze bepaling niet op de situatie dat het recht wordt gewijzigd.
De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de beleidsbeslissing tot afschaffing van het categoriaal beschermingsbeleid inzake Afghanistan geen nieuw feit of omstandigheid is, als bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000. Indien de minister een bij de bestuursrechter voorliggend besluit wenst aan te passen aan gewijzigd recht, staat voor hem de daartoe bij artikel 6:18 van de Awb geboden weg open.
2.4. Grief 2 heeft geen zelfstandige betekenis.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M. Vlasblom, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.P. van Gastel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Gastel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2003
261-428.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,