ECLI:NL:RVS:2003:AF6637
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van drie vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 11 november 2002, waarin hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond werd verklaard. De Staatssecretaris van Justitie had op 4 januari 2002 de aanvragen van de appellanten afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellanten niet voldoende gronden hadden aangevoerd in hun beroepschrift, waardoor het beroep niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De appellanten stelden hoger beroep in bij de Raad van State, waarbij zij stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hun beroepschrift voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad van State oordeelde dat de rechtbank inderdaad had miskend dat het beroepschrift geen gronden bevatte in de zin van de Awb. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bij de rechtbank ingediende beroep alsnog niet-ontvankelijk. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 11 februari 2003.