ECLI:NL:RVS:2003:AF6637

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300185/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van drie vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 11 november 2002, waarin hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond werd verklaard. De Staatssecretaris van Justitie had op 4 januari 2002 de aanvragen van de appellanten afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellanten niet voldoende gronden hadden aangevoerd in hun beroepschrift, waardoor het beroep niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De appellanten stelden hoger beroep in bij de Raad van State, waarbij zij stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hun beroepschrift voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad van State oordeelde dat de rechtbank inderdaad had miskend dat het beroepschrift geen gronden bevatte in de zin van de Awb. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bij de rechtbank ingediende beroep alsnog niet-ontvankelijk. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 11 februari 2003.

Uitspraak

Raad
van State
200300185/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1, 2 en 3],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 11 november 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 4 januari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie aanvragen van appellanten om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 november 2002, verzonden op 9 december 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 januari 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover thans van belang, bevat het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep.
Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
2.2. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
2.3. Appellanten hebben in het beroepschrift en de aanvulling daarop volstaan met enkele verwijzing naar de ingediende zienswijze, hoewel in het besluit van 4 januari 2002 gemotiveerd op die zienswijze is ingegaan. Het beroepschrift bevat aldus, ook nadat appellant een termijn was gesteld om het verzuim te herstellen, geen gronden in de zin van voormeld artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. De rechtbank heeft dit, door het beroep niet niet-ontvankelijk te achten, miskend.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De grief behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingediende beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 11 november 2002 in zaak nr. AWB 02/8269;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groeneweg
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2003
32-437.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,