200203176/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 26 april 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 12 februari 1999 heeft appellant het administratief beroep tegen het besluit van 18 juni 1998 van het bureau rechtsbijstandvoorziening (hierna: het bureau), waarbij een verzoek van [verzoeker] om toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) werd afgewezen, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2000 heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) - voorzover hier van belang - het tegen het besluit van 12 februari 1999 gerichte beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat appellant met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen op het administratief beroep van [verzoeker].
Tegen de uitspraak van de rechtbank van 4 juli 2000 heeft appellant bij brief van 15 augustus 2000 hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 6 oktober 2000 heeft [verzoeker] beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn administratief beroep (hierna: besluit A).
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 4 juli 2000 heeft appellant bij besluit van 11 december 2000 (hierna: besluit B) aan [verzoeker] alsnog een toevoeging verleend. Van dit besluit heeft appellant geen mededeling gedaan aan de Afdeling.
Bij uitspraak van 29 augustus 2001, inzake no. 200003863/1 heeft de Afdeling voornoemde uitspraak van de rechtbank vernietigd, voorzover daarbij het beroep gericht tegen het besluit van 12 februari 1999 gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd, en dat beroep alsnog ongegrond verklaard.
Bij besluit van 2 oktober 2001 (hierna: besluit C) heeft appellant met het oog op de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2001 de op 11 december 2000 bij besluit B aan [verzoeker] verstrekte toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 april 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank, die het beroep van [verzoeker] van 6 oktober 2000 tegen besluit A mede gericht heeft geacht tegen de besluiten B en C, het beroep voorzover gericht tegen besluit A niet-ontvankelijk verklaard, voorzover gericht tegen besluit B ongegrond en tegen besluit C gegrond verklaard en dit laatste besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 augustus 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan [verzoeker] toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, gemachtigde, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Wrb kan het bureau de toevoeging, anders dan op verlangen van de verzoeker, wijzigen, beëindigen of intrekken, indien:
a. deze is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens omtrent de aard of het belang van de zaak, de financiële draagkracht of de woonplaats van de verzoeker;
b. de verzoeker de voor een goede behartiging van zijn zaak noodzakelijke medewerking weigert;
c. de verzoeker in gebreke blijft de door hem verschuldigde eigen bijdrage en overige kosten die voor zijn rekening komen, dan wel een hem daarop gevraagd voorschot, te voldoen;
d. de financiële draagkracht van de verzoeker voor de beëindiging van de rechtsbijstand aanzienlijk blijkt te zijn toegenomen.
2.2. Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2002, voorzover daarbij het beroep van [verzoeker] tegen besluit C gegrond is verklaard en dit besluit is vernietigd. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat er geen ruimte was om de eerder bij besluit B verleende toevoeging in te trekken, omdat zich niet één van de in artikel 33, eerste lid, van de Wrb genoemde gevallen voor intrekking voordeed. Appellant stelt zich, daarbij wijzend op de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2001, op het standpunt, dat hij, indien daar aanleiding voor gevonden kan worden in een rechterlijke uitspraak, een verstrekte toevoeging met terugwerkende kracht mag intrekken onder verwijzing naar die uitspraak.
2.3. Deze grief slaagt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2001 volgt dat [verzoeker] geen recht had op een toevoeging. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het hoger beroep dat heeft geleid tot evengenoemde uitspraak van de Afdeling geacht mede te zijn gericht tegen besluit B. Indien de Afdeling tijdig door appellant van het ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 4 juli 2000 genomen besluit B op de hoogte zou zijn gesteld, zoals in artikel 6:18, tweede lid, van de Awb is voorgeschreven, dan zou dit besluit bij haar uitspraak van 29 augustus 2001 zijn betrokken en vernietigd. De enkele omstandigheid dat appellant dit heeft nagelaten, staat niet in de weg aan de bevoegdheid van appellant de eerder bij besluit B verstrekte toevoeging in te trekken ten einde een resultaat te bereiken dat in overeenstemming is met de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2001.
Dit alles staat los van de in artikel 33, eerste lid, van de Wrb genoemde intrekkingsgronden. De rechtbank heeft dit miskend. Het hoger beroep is gegrond, de uitspraak van de rechtbank - voorzover aangevochten - moet worden vernietigd en het beroep van [verzoeker] bij de rechtbank, voorzover dat was gericht tegen besluit C, dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 26 april 2002, 00/1043 Wrb, voorzover daarbij het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van appellant van 2 oktober 2001 gegrond is verklaard, dit besluit is vernietigd, een vergoeding van het griffierecht is gelast en een proceskostenveroordeling is uitgesproken;
III. verklaart het beroep van [verzoeker], voorzover gericht tegen het onder II genoemde besluit, alsnog ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003