200204909/1.
Datum uitspraak: 5 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
Bij brief van 10 februari 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren (hierna: het college) aan appellant medegedeeld dat de lantaarnpaal voor zijn woning aan de [locatie] te Kortenhoef niet zal worden verplaatst.
Bij besluit van 1 mei 2000 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 november 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2003, waar appellant in persoon, bijstaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Ridder en J.G. Koppens, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het college heeft het verzoek van appellant afgewezen op de grond dat in het kader van de herindeling het functioneel ongewenst is de lantaarnpaal te verplaatsen.
2.2. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dient onder besluit te worden verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Voor een besluit is derhalve, voor zover thans van belang, vereist dat sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling die naar haar aard op rechtsgevolg is gericht.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard. Dit betoog faalt. De Afdeling overweegt daartoe als volgt.
Onderhavige afwijzing betreft een weigering om feitelijke handelingen te verrichten, waardoor geen rechten, plichten, een bevoegdheid of een status worden gecreëerd of teniet gedaan. De brief van 10 februari 2000 kan derhalve niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. De rechtbank is tot een gelijkluidend oordeel gekomen. Dat appellant - na de informatieavond over de herindeling - andere verwachtingen had van het resultaat doet, wat daar verder ook van zij, niet af aan het feit dat voornoemde brief geen besluit behelst.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2003