200204160/1.
Datum uitspraak: 12 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats]
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Bij besluit van 22 oktober 2001 heeft de gemeenteraad van Middelburg, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 september 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Stationsomgeving 2000".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 mei 2002, nr. 025015/627/19, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 1 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht van 1 augustus 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 augustus 2002.
Bij brief van 26 september 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J. Ossenwaarde, advocaat te Middelburg, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. E.A. Dekker, ambtenaar der provincie, zijn verschenen.
Voorts is gehoord de gemeenteraad van Middelburg, vertegenwoordigd door P.J.A. Korstanje, ambtenaar der gemeente.
2.1. Het plan voorziet in de juridisch-planologische vertaling van het Masterplan Stationsgebied en heeft betrekking op het gebied tussen het kanaal door Walcheren en de wijk Dauwendaele. Dit plan maakt de bouw van kantoren en een busstation mogelijk.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming “Kantoren (Bk)” en de bestemming “Verkeersareaal (Va)” voor het perceel [Kanaalweg]. Zij voert aan dat onduidelijk is waarom haar belang bij voortzetting van haar bedrijf in de weg staat aan de door de gemeenteraad gewenste ontwikkeling van het stationsgebied. Appellante is verder van mening dat de beëindiging van haar bedrijfsexploitatie niet binnen de planperiode is te verwachten en haar bedrijf derhalve positief moet worden bestemd. Zij is voorts van mening dat de door het gemeentebestuur opgelegde saneringsmaatregelen in het kader van het Besluit tankstations milieubeheer haaks staan op de wens van het gemeentebestuur de huurovereenkomst met appellante in 2008 te beëindigen. Ook heeft appellante er bezwaar tegen dat aan de Kanaalweg het karakter van doorgaande weg wordt ontnomen.
2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling van het stationsgebied prevaleert boven het belang van appellante bij voortzetting van haar bedrijf. Hij heeft verder overwogen dat met appellante separaat overleg plaatsvindt over de beëindiging van het huurcontract en de verplaatsing van haar bedrijf.
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd. Verweerder kan instemmen met het standpunt van de gemeenteraad.
2.6. Blijkens de streekplanuitwerking “Ruimtelijk Plan Stedelijk gebied Walcheren 2010” is het stationsgebied van Middelburg een van de majeure projecten met een bovenlokale uitstraling, die voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling van het stadsgewest Vlissingen en Middelburg van belang zijn. Het stationsgebied van Middelburg is aangewezen als een A-locatie die geschikt is voor de vestiging van kantoren met een regionale functie en die goed bereikbaar is per openbaar vervoer. Deze streekplanuitwerking is door de gemeenteraad van Middelburg op 30 augustus 2000 als Intergemeentelijk Structuurplan 2010 vastgesteld. Uit de plantoelichting blijkt verder dat de gedeeltelijke herstructurering van het stationsgebied en het toevoegen van nieuwe functies zal bijdragen aan een aangenamer verblijfsgebied rond het station en dat met het plan uitvoering wordt gegeven aan het Intergemeentelijk Structuurplan.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder het algemene belang van de ontwikkeling van het stationsgebied heeft kunnen laten prevaleren boven het belang van appellante bij voortzetting van haar bedrijf. Zij acht het standpunt van verweerder dat een bedrijf als dat van appellante, bestaande uit een benzinestation, garagebedrijf, autoverhuurbedrijf en taxibedrijf, uit een stedenbouwkundig oogpunt niet past binnen deze ruimtelijke ontwikkeling, niet onredelijk.
2.7. Naar het oordeel van de Afdeling kan een bestaand bedrijf slechts onder het overgangsrecht worden gebracht indien voldoende aannemelijk is dat de bedrijfsvoering ter plaatse binnen de planperiode zal worden beëindigd.
Uit de stukken is gebleken dat de gemeente eigenaar is van het perceel [Kanaalweg] en de bijbehorende bedrijfsruimte verhuurt aan appellante. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij brief van 2 oktober 2001 aan appellante kenbaar gemaakt dat hij van plan is de huurovereenkomst per 31 december 2007 te beëindigen. Verder blijkt uit de stukken dat van de tien kantoren in het complex aan de Schroeweg al acht kantoren zijn verkocht en dat ook voor de kantoren in het westelijke deel van het stationsgebied concrete belangstelling bestaat.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder er in redelijkheid vanuit heeft kunnen gaan dat voldoende aannemelijk is dat de bedrijfsvoering van appellante binnen de planperiode zal worden beëindigd.
De omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders nog niet daadwerkelijk tot opzegging van de huurovereenkomst is overgegaan doet hieraan niet af, aangezien hij om hem moverende redenen pas tot opzegging wil overgaan zodra het plan onherroepelijk is geworden.
Verder is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat appellante en het gemeentebestuur inzake de verplaatsing en beëindiging van het bedrijf ter plaatse overeenstemming hebben bereikt, hetgeen is vastgelegd in een concept-overeenkomst.
Voorts heeft de Voorzitter van de Afdeling bij zijn uitspraak van 29 oktober 2002, no. 200204760/2, de door het gemeentebestuur opgelegde last tot het treffen van saneringsmaatregelen in het kader van het Besluit tankstations milieubeheer geschorst.
Derhalve behoeven de door appellante in dit kader naar voren gebrachte bezwaren geen verdere bespreking.
Wat betreft het bezwaar van appellante over de functie van de Kanaalweg voor het verkeer merkt de Afdeling op dat het plan niet voorziet in een wijziging van de functie van deze weg.
2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Steinebach-de Wit
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2003