ECLI:NL:RVS:2002:AF2028
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- R. Cleton
- A.L.M. Steinebach-de Wit
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening voor mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee
Op 4 december 2002 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening behandeld met betrekking tot de vergunning voor mechanische kokkelvisserij in het Staatsnatuurmonument De Waddenzee. De verzoekster, de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Kokkelvisserij U.A., had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 22 oktober 2002, waarin vergunning werd verleend voor het mechanisch vissen van kokkels tot een maximale aanvoer van 2,2 miljoen kg. Dit besluit was omstreden, vooral door bezwaren van natuurorganisaties en andere belanghebbenden die vreesden voor schade aan de natuurwaarden van de Waddenzee.
Tijdens de zitting op 8 november 2002 en de nadere zitting op 4 december 2002 zijn zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd. De Voorzitter heeft de argumenten van beide partijen gehoord, evenals die van de bezwaarmakers. De Voorzitter heeft uiteindelijk besloten om de schorsing van het besluit van 22 oktober 2002 op te heffen, maar het verzoek om een voorlopige voorziening voor de schorsing van het besluit van 14 november 2002 af te wijzen. Dit besluit was een wijziging van de eerdere vergunning en had betrekking op de voorwaarden waaronder de kokkelvisserij mocht plaatsvinden.
De Voorzitter overwoog dat de vergunningverlening in overeenstemming was met het gewijzigde beleid en dat de impact op de natuur beperkt zou zijn, gezien de beperkte oppervlakte waar gevist mocht worden. De Voorzitter benadrukte dat de vergunning slechts voor een beperkte periode geldig was en dat de kans op bezwaren tegen de gewijzigde vergunning aanwezig was. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Natuurbeschermingswet, waarbij de opschortende werking van bezwaarschriften een belangrijke rol speelt om onomkeerbare schade aan de natuur te voorkomen. De Voorzitter concludeerde dat de belangen van de natuur en de visserijsector in overweging waren genomen en dat de vergunningverlening gerechtvaardigd was.