ECLI:NL:RVS:2002:AE9887

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104664/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • G.A. Posthumus
  • P.J.J. van Buuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Zuidelijk IJsselfront door gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Zuidelijk IJsselfront" door de gemeenteraad van Gouda, vastgesteld op 18 december 2000. De gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben op 17 juli 2001 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat de financiële onderbouwing van het plan tekortschiet, met name in verband met de sloop- en saneringskosten van haar terrein. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 juli 2002 behandeld.

De Afdeling overweegt dat de gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij hun besluit om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan niet voldoende hebben aangetoond dat de uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd. De Afdeling wijst erop dat de gemeenteraad verplicht is om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek te doen naar de uitvoerbaarheid, en dat dit onderzoek ook de financiële haalbaarheid moet omvatten. De Afdeling concludeert dat de gedeputeerde staten in strijd met de wet hebben gehandeld door goedkeuring te verlenen aan het plan zonder dat de financiële uitvoerbaarheid voldoende was aangetoond.

De Raad van State verklaart het beroep van appellante gegrond, vernietigt het besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland en onthoudt goedkeuring aan het bestemmingsplan. Tevens worden de gedeputeerde staten veroordeeld in de proceskosten van appellante en dient de provincie Zuid-Holland het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 6 november 2002.

Uitspraak

200104664/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te [plaats],
en
gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2000 heeft de gemeenteraad van Gouda, op voorstel van burgemeester en wethouders van 1 december 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Zuidelijk IJsselfront".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 17 juli 2001, no. DRGG/ARB/01/467A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 18 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Verweerders hebben geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 11 april 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2002, waar appellante vertegenwoordigd door mr. J.N.L. van der Hoeven,
en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I.T.F. Vermeulen, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord namens de gemeenteraad van Gouda mr. H.J.C.M. Kosman.
2. Overwegingen
2.1. Het plan heeft betrekking op de gronden gelegen tussen de Gouderaksedijk en de Hollandsche IJssel ter plaatse van de voormalige scheepswerf. Met het plan wordt onder meer beoogd mogelijkheden te bieden voor herontwikkeling van dit gebied. Met het plan wordt voorts door de gemeenteraad uitvoering gegeven aan de in artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening neergelegde verplichting een nieuw plan vast te stellen, waarbij het eerder genomen besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, strekkende tot onthouding van goedkeuring aan een eerder vastgesteld bestemmingsplan, in acht wordt genomen.
Verweerders hebben bij hun bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellante meent allereerst dat de financiële onderbouwing van het voorliggende plan tekortschiet, nu daarbij onvoldoende rekening is gehouden met de sloop- en saneringskosten van haar terrein.
2.4. Verweerders hebben overwogen dat aan de economische haalbaarheid van het plan niet getwijfeld hoeft te worden, nu de overheid onder voorwaarden kan meefinancieren wanneer blijkt dat de eigenaar de saneringskosten niet kan dragen. Zij wijzen in dit verband erop dat in het kader van het Project Hollandsche IJssel het Fonds Hollandsche IJssel (verder te noemen: het Fonds) is ingesteld met het doel om tot het jaar 2010 alle landbodemsaneringen langs de Hollandsche IJssel uit te voeren.
2.5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 verrichten burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied der gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, heeft dit onderzoek bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het plan.
Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp daarvoor gaan ingevolge artikel 12, tweede lid, onder a, vergezeld van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in artikel 9 bedoelde onderzoek, voor zover dit onderzoek het in het plan begrepen gebied betreft, zijn neergelegd.
2.6. Blijkens de stukken berust de realisering en exploitatie van het bedrijfsterrein bij [appellant] te [plaats]. De omstandigheid dat voor de gemeente zelf geen kosten zijn verbonden aan de realisering en exploitatie van het bedrijfsterrein, ontslaat het gemeentebestuur niet van de verplichting een onderzoek in te stellen naar de uitvoerbaarheid van het plan en de uitkomsten van het onderzoek in de plantoelichting op te nemen. In de plantoelichting is wat betreft de economische uitvoerbaarheid echter volstaan met de opmerking dat het terrein van de voormalige scheepswerf particulier eigendom is en dat er derhalve geen financiële consequenties voor de gemeente zijn. Derhalve lag het, alvorens te besluiten tot goedkeuring van het plan, op de weg van verweerders onderzoek in te stellen naar de financiële uitvoerbaarheid van het bestreden plan. In dit verband blijkt uit de stukken dat sanering van de aan de orde zijnde gronden noodzakelijk is en dat voorts sloopkosten gemaakt zullen moeten worden. Verweerders zijn bij hun onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan op dit punt uitgegaan van de gegevens die door appellante zijn verstrekt. Op basis van deze gegevens bedragen de totale sloopkosten ongeveer € 606.477, terwijl de totale saneringskosten wanneer gekozen wordt voor de variant waarbij het terrein wordt opgehoogd met schone grond ongeveer € 830.554 bedragen, dan wel ongeveer € 272.268 bedragen wanneer gekozen wordt voor de variant waarbij het terrein wordt opgehoogd met de ter plaatse aanwezige vervuilde grond. Gelet op de hoogte van deze kosten, de onduidelijkheid omtrent de te kiezen saneringsvariant en het feit dat het terrein van de voormalige scheepswerf particulier eigendom is, konden verweerders naar het oordeel van de Afdeling bij hun onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet volstaan met de opmerking dat appellante een financiële bijdrage uit het Fonds kan verkrijgen. Daarbij neemt zij mede in aanmerking dat over (het tijdstip van) het verlenen van een financiële bijdrage uit het Fonds geen zekerheid bestaat. Voorts is de orde van grootte van een eventuele financiële bijdrage niet duidelijk.
2.7. Gelet op het vorenstaande is de uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende aangetoond, hetgeen in strijd is met artikel 9, tweede lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Door het plan niettemin goed te keuren hebben verweerders gehandeld in strijd met dit artikellid in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van appellante is gegrond en het bestreden besluit dient reeds hierom te worden vernietigd. Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plan. De overige bezwaren van appellante behoeven in verband hiermee geen verdere bespreking.
2.8. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 17 juli 2001, no. DRGG/ARB/01/467A, waarbij goedkeuring is verleend aan het bestemmingsplan “Eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Zuidelijk IJsselfront";
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. genoemde plan;
IV. veroordeelt gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan appellante;
V. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht € 204,20 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en drs. G.A. Posthumus en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
178-418.