ECLI:NL:RVS:2002:AE9860

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101279/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen goedkeuring bestemmingsplan Grachtengordel 1998 door gedeputeerde staten van Noord-Holland

Op 6 november 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin appellant beroep had ingesteld tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Noord-Holland, die op 23 januari 2001 goedkeuring hadden verleend aan het bestemmingsplan "Grachtengordel 1998". Dit bestemmingsplan was vastgesteld door de gemeenteraad van Den Helder op 7 juni 2000, op voorstel van burgemeester en wethouders. Appellant had zijn beroep ingediend op 16 maart 2001, na het indienen van een zienswijze tegen het ontwerp-plan, dat ter inzage was gelegd vóór 3 april 2000. De Afdeling oordeelde dat appellant niet tijdig een zienswijze had ingediend, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Afdeling benadrukte dat het indienen van een zienswijze binnen de voorgeschreven termijn essentieel is voor de ontvankelijkheid van het beroep. Appellant had ook bezwaar gemaakt tegen de maximale nokhoogte van woonschepen, maar de Afdeling concludeerde dat deze wijziging in het bestemmingsplan voor appellant niet tot een ongunstiger situatie leidde. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200101279/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2000 heeft de gemeenteraad van Den Helder, op voorstel van burgemeester en wethouders van 9 mei 2000 en 30 mei 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Grachtengordel 1998".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 23 januari 2001, kenmerk 2000-25906, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 15 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 juli 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2002, waar appellant, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. E.M.M. Eyking en J. Engelvaart, beiden ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het plangebied omvat een woongebied ten oosten van het Helders Kanaal in het stadsdeel Binnen de Linie. Het plan voorziet in een bestemmingsregeling voor het onderhavige woongebied, aangezien hiervoor nog geen bestemmingsplan was vastgesteld. In het plan is onder meer de hoogte van woonschepen geregeld.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.3. De Afdeling stelt vast dat de termijn voor het indienen van zienswijzen tegen het ontwerp-plan is aangevangen op 3 maart 2000 en geëindigd op 30 maart 2000. De door appellant ingediende zienswijze, gedateerd 4 juni 2000, is bij de gemeenteraad ingekomen op 5 juni 2000.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat appellant niet binnen de in artikel 23, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven termijn van vier weken een zienswijze tegen het ontwerp-plan heeft ingebracht. Gesteld noch gebleken is dat appellant daartoe redelijkerwijs niet in staat is geweest.
In het stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, tweede lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, indien tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad is ingebracht.
Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze in te brengen. Deze uitzonderingen doen zich hier, behoudens voorzover genoemd onder overweging 2.4, niet voor.
Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
2.4. Appellant heeft in zijn bedenkingen en zijn beroepschrift aangevoerd bezwaar te hebben tegen de maximale nokhoogte van woonschepen.
Het ontwerp-plan voorzag voor woonschepen in een maximale nokhoogte van 4,50 meter + N.A.P. De gemeenteraad heeft, mede naar aanleiding van ingebrachte zienswijzen, artikel 27, onder e, van de planvoorschriften afwijkend van het ontwerp-plan vastgesteld in die zin dat de maximale nokhoogte van woonschepen 4.00 meter vanaf de waterlijn bedraagt.
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van voornoemd bezwaar van appellant sprake is van een gewijzigde vaststelling. Uit de strekking van artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vloeit naar het oordeel van de Afdeling evenwel voort dat het beroep van appellant in zoverre slechts ontvankelijk is voorzover sprake is van een bij de vaststelling aangebrachte wijziging die voor hem een ongunstiger situatie kan bewerkstelligen ten opzichte van het ontwerp-plan.
Ter zitting is, ook door appellant, gesteld dat de in geding zijnde wijziging voor hem niet tot een ongunstiger situatie kan leiden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het beroep van appellant ook op dit punt niet-ontvankelijk is.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.P. van Gastel, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Van Gastel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
261-368.