ECLI:NL:RVS:2002:AE8472
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins-de Vin
- A.U. Kallan
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door Staatssecretaris van Justitie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, die op 12 februari 2002 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De Staatssecretaris van Justitie had op 26 januari 2002 de aanvraag afgewezen, met als argument dat de verklaringen van de appellant niet voldoende waren om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, maar de appellant ging in hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 mei 2002 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep gegrond was, omdat de afwijzing van de aanvraag niet binnen de wettelijke termijn van 48 uur was gedaan. Hierdoor was de aangevallen uitspraak van de rechtbank niet houdbaar. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de Staatssecretaris van Justitie, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Dit betekent dat de situatie zoals die was vóór de afwijzing van de aanvraag, blijft bestaan.
De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag van de appellant niet op de juiste wijze had behandeld en dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet. De staatssecretaris werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten aan de appellant, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen in asielprocedures.